vrijdag 14 oktober 2016

ANAT

ANAT.
(H)anat (akkadisch), ‘nt (ugaritisch+fenicisch).
West-Semietische godin, die genoemd wordt bij het verschijnen van amorietische stammen rond 2000 v.C. Haar naam is identiek aan de naam van de stad (H)anat of ‘anat aan de midden-Eufraat en zij wordt verbonden met de stam van ‘Anah (KAI 202 = TSSI II,5 A2). In het akkadisch wordt deze stam ḥana genoemd in het 2e en 1e millennium v.C.
In de literatuur van Ugarit is Anat de lotgenoot van Baal, de god van het onweer. Zij wordt geacht de wolken te verzamelen, maar ook om de dauw te verspreiden, hetgeen aanleiding geeft om haar naam te verbinden aan het grondwoord ‘an, waar het zelfstandig naamwoord ‘anan = “wolk” vandaan komt. De cultus van Anat verspreidt zich in het 2e millennium v.C over grote delen van Syro-Palestina en Egypte. Zij blijft aanwezig tot aan de hellenistische periode in sommige fenicische kringen.
Bij het begin van de 7e eeuw v.C wordt de godin vereerd op Cyprus te Idalion (RES 453, 1210) en te Lapethos, waar zij geassimileerd is met Athene en de bijnaam “toevluchtsoord van de levenden” krijgt (= m‘z ḥym , KAI 42).
In Egypte wordt Anat geassimileerd met Isis. In Carthago en Hadrumetum komt ‘nt voor in een paar persoonsnamen (Benz, Names, p.382). Verder zien we Anat verschijnen in het verdrag van Baal I van Tyrus en Anat wordt ook genoemd in Elephantine (AP 22.125). In die laatste plaats komt tevens een Anat-Yahvé voor (AP 44.3). Bij Anatram van Delos (ID 2314) zijn we al wat verwijderd van de eigenlijke naam Anat. Wellicht komt de naam ook verscholen voor in:
- ‘wnt’dy bl = goddelijk kantoor van Bel (Palmyra RTP 37);
- ‘Atta’ zit in de naam Atargis (‘tr‘t’/b in aramees).
Literatuur:
- Dictionnaire de la civilisation Phénicienne et Punique, E.Lipinski, Brepols, 1992.
- I rapporti politici di Tiro con l’Assiria alla luce del trattato tra Assarhaddon e Baal, G.Pettinato, RSF III > Anati (M.35.9).

BK 86. De eerste heldendichten, Midden-Oosterse mythen door o.a. Piers Vitebsky, 1997.
blz 99: “Een ander belangrijk element in de cyclus is Baäl’s relatie met de godin Anat. Als zijn trouwe en slagvaardige zus steunde ze zijn eis om een paleis te mogen bouwen en redde ze hem uit de klauwen van de dood. Andere verbrokkelde teksten beschrijven in zeer erotische stijl haar als zijn geliefde.......”

BK 51. Near Eastern Mythology, John Gray, 1969+1982.
Blz 81: “The goddess proves her vitality by herding ‘young men’ into her temple and indulging in a bloodbath…. The bloody work done, the redoubtable goddess cleans and desanctifies the temple and with truly divine aplomb turns to her own toilet:
She scoops up water and washes,
Even dew of heaven, the fatness of the earth,
The rain of Him who mounts the Clouds.
The dew which is poured forth by the stars;
She beautifies herself with snailpurple,
Drawn from a thousand tracts of the sea.’
…….. the text may reflect the seasonal transition from the cult of Sea to that of Baal at the end of summer, the sea-faring season.”

BK 37. Phoenicia and the Phoenicians, Dimitri Baramki, Beirut 1961.
Blz 49: uit Obermann, Ugaritic Mythology: Hymns Invitation to Anat:
 ‘Ye (shall) put a gem on her breast:
As a token of the love of Aliyan Baal,
Of the loyal(ty)? Of Pidriya, daughter of Ar,
Of the devotion of Tilliya, daughter of Rabb,
Of the love of Arsiya, daughter of Ya’buddar,
Like stewards then do ye enter:
At the feet of Anat crouch ye and fall down,
Prostrate youselves and honor her.’
Blz 57: “Anat eventually arrived at the abode of the dead inside the earth and found the bdy of Aliyan (Baal). She carried it to heights of Saphon, where she buried hem, and sacrified to him. She then sought out Mot and implored to restore Aliyan to life, but he refused. She lay hold of Mot and killed him.”

ANAT.
(H)anat (akkadisch), ‘nt (ugaritisch+fenicisch).
West-Semietische godin, die genoemd wordt bij het verschijnen van amorietische stammen rond 2000 v.C. Haar naam is identiek aan de naam van de stad (H)anat of ‘anat aan de midden-Eufraat en zij wordt verbonden met de stam van ‘Anah (KAI 202 = TSSI II,5 A2). In het akkadisch wordt deze stam ḥana genoemd in het 2e en 1e millennium v.C.
In de literatuur van Ugarit is Anat de lotgenoot van Baal, de god van het onweer. Zij wordt geacht de wolken te verzamelen, maar ook om de dauw te verspreiden, hetgeen aanleiding geeft om haar naam te verbinden aan het grondwoord ‘an, waar het zelfstandig naamwoord ‘anan = “wolk” vandaan komt. De cultus van Anat verspreidt zich in het 2e millennium v.C over grote delen van Syro-Palestina en Egypte. Zij blijft aanwezig tot aan de hellenistische periode in sommige fenicische kringen.
Bij het begin van de 7e eeuw v.C wordt de godin vereerd op Cyprus te Idalion (RES 453, 1210) en te Lapethos, waar zij geassimileerd is met Athene en de bijnaam “toevluchtsoord van de levenden” krijgt (= m‘z ḥym , KAI 42).
In Egypte wordt Anat geassimileerd met Isis. In Carthago en Hadrumetum komt ‘nt voor in een paar persoonsnamen (Benz, Names, p.382). Verder zien we Anat verschijnen in het verdrag van Baal I van Tyrus en Anat wordt ook genoemd in Elephantine (AP 22.125). In die laatste plaats komt tevens een Anat-Yahvé voor (AP 44.3). Bij Anatram van Delos (ID 2314) zijn we al wat verwijderd van de eigenlijke naam Anat. Wellicht komt de naam ook verscholen voor in:
- ‘wnt’dy bl = goddelijk kantoor van Bel (Palmyra RTP 37);
- ‘Atta’ zit in de naam Atargis (‘tr‘t’/b in aramees).
Literatuur:
- Dictionnaire de la civilisation Phénicienne et Punique, E.Lipinski, Brepols, 1992.
- I rapporti politici di Tiro con l’Assiria alla luce del trattato tra Assarhaddon e Baal, G.Pettinato, RSF III > Anati (M.35.9).

BK 86. De eerste heldendichten, Midden-Oosterse mythen door o.a. Piers Vitebsky, 1997.
blz 99: “Een ander belangrijk element in de cyclus is Baäl’s relatie met de godin Anat. Als zijn trouwe en slagvaardige zus steunde ze zijn eis om een paleis te mogen bouwen en redde ze hem uit de klauwen van de dood. Andere verbrokkelde teksten beschrijven in zeer erotische stijl haar als zijn geliefde.......”

BK 51. Near Eastern Mythology, John Gray, 1969+1982.
Blz 81: “The goddess proves her vitality by herding ‘young men’ into her temple and indulging in a bloodbath…. The bloody work done, the redoubtable goddess cleans and desanctifies the temple and with truly divine aplomb turns to her own toilet:
She scoops up water and washes,
Even dew of heaven, the fatness of the earth,
The rain of Him who mounts the Clouds.
The dew which is poured forth by the stars;
She beautifies herself with snailpurple,
Drawn from a thousand tracts of the sea.’
…….. the text may reflect the seasonal transition from the cult of Sea to that of Baal at the end of summer, the sea-faring season.”

BK 37. Phoenicia and the Phoenicians, Dimitri Baramki, Beirut 1961.
Blz 49: uit Obermann, Ugaritic Mythology: Hymns Invitation to Anat:
 ‘Ye (shall) put a gem on her breast:
As a token of the love of Aliyan Baal,
Of the loyal(ty)? Of Pidriya, daughter of Ar,
Of the devotion of Tilliya, daughter of Rabb,
Of the love of Arsiya, daughter of Ya’buddar,
Like stewards then do ye enter:
At the feet of Anat crouch ye and fall down,
Prostrate youselves and honor her.’
Blz 57: “Anat eventually arrived at the abode of the dead inside the earth and found the bdy of Aliyan (Baal). She carried it to heights of Saphon, where she buried hem, and sacrified to him. She then sought out Mot and implored to restore Aliyan to life, but he refused. She lay hold of Mot and killed him.”

ANAT.
(H) anat (Akkadian), ‘nt (+ Ugaritic Phoenician).
West Semitic goddess, called upon the appearance of Amorite tribes around 2000 B.C. Her name is identical to the name of the city (H)anat or anat the mid-Euphrates and is connected to the tribe of  ‘Anah (KAI = 202 TSSI II, 5 A2). In Akkadian called this tribe ḥana in the 2nd and 1st millennium BC.
In the literature of Ugarit Anat is the companion of Baal, the god of thunder. She is supposed to gather the clouds, but also to spread the dew, giving rise to her name connected to the root word 'an, where the noun  ‘anan = "cloud" comes from. The cult of Anat spreads in the 2nd millennium B.C over large parts of Syro-Palestine and Egypt. It remains up to the Hellenistic period in some Phoenician circles.
At the beginning of the 7th century BC, the goddess worshiped in Cyprus at Idalion (RES 453, 1210) and Lapethos, where she is getting assimilated with Athena and gets the nickname "refuge of the living" (= m'z hym, KAI 42).
In Egypt Anat assimilated with Isis. In Carthage and Hadrumetum is ‘nt used for a few personal names (Benz, Names, p.382). Furthermore, we see Anat in the treaty of Baal I of Tyre and Anat is also mentioned in Elephantine (AP 22 125). In the latter location will also be an Anat-for Yahvé (AP 44.3). When Anatram of Delos (ID 2314) appeared, we have already removed somewhat away of the actual name Anat. Perhaps the name is also tucked in for:
- 'Wnt'dy bl = divine office, call (RTP Palmyra 37);
- 'Atta' is in the name Atargis (tr't '/ b in Aramaic).
Literature:
- Dictionnaire de la civilization Phénicienne et Punique, E.Lipinski, Brepols, 1992.
- I rapporti politicians di Tiro con l'Assiria alla luce del trattato tra Assarhaddon e Baal G.Pettinato, RSF III> Anati (M.35.9).

BK 86. The first epics, Middle Eastern myths by Piers Vitebsky, 1997.
P. 99: "Another important element in the cycle is Baal's relationship with the goddess Anat. As his loyal and decisive sister she supported his demand to be allowed to build a palace and saved him from the clutches of death. Other texts describe fragmented in very erotic style her as his lover ....... "

BK 51. Near Eastern Mythology, John Gray, 1969+1982.
p. 81: “The goddess proves her vitality by herding ‘young men’ into her temple and indulging in a bloodbath…. The bloody work done, the redoubtable goddess cleans and desanctifies the temple and with truly divine aplomb turns to her own toilet:
She scoops up water and washes,
Even dew of heaven, the fatness of the earth,
The rain of Him who mounts the Clouds.
The dew which is poured forth by the stars;
She beautifies herself with snailpurple,
Drawn from a thousand tracts of the sea.’
…….. the text may reflect the seasonal transition from the cult of Sea to that of Baal at the end of summer, the sea-faring season.”

BK 37. Phoenicia and the Phoenicians, Dimitri Baramki, Beirut 1961.
p. 49: uit Obermann, Ugaritic Mythology: Hymns Invitation to Anat:
 ‘Ye (shall) put a gem on her breast:
As a token of the love of Aliyan Baal,
Of the loyal(ty)? Of Pidriya, daughter of Ar,
Of the devotion of Tilliya, daughter of Rabb,
Of the love of Arsiya, daughter of Ya’buddar,
Like stewards then do ye enter:
At the feet of Anat crouch ye and fall down,
Prostrate youselves and honor her.’
p. 57: “Anat eventually arrived at the abode of the dead inside the earth and found the bdy of Aliyan (Baal). She carried it to heights of Saphon, where she buried hem, and sacrified to him. She then sought out Mot and implored to restore Aliyan to life, but he refused. She lay hold of Mot and killed him.”







AMON



AMON.
Dit is geen fenicische godheid, maar hij werd wel aanbeden door de Feniciërs. ’Imn (egyptisch), ’mn (fenicisch), ’Amon (hebreeuws), Amanu/Amunu (akkadisch), Amon (grieks). Amon was de lokale godheid van Thebe in Boven-Egypte en werd tijdens het Nieuwe Rijk de hoogste godheid van Egypte. Hij werd geassimileerd met de zonnegod Ré onder de naam Amon-Ré. Zijn heilige dier was het schaap. Amon werd ook de grote god van de 21e dynastie tussen 1070 en 945 v.C, waarvan de regering in Tanis in de Nijldelta samenvalt met de oudste getuigenissen van de cultus in Fenicië, zoals bijvoorbeeld naar voren komt in het reisverslag van Wen Amon. De fenicische schaal van Tekké op Kreta (10e eeuw v.C) is aan Amon gewijd. Zijn naam komt ook voor in fenicische persoonsnamen en dat geldt ook voor Ré, zoals ‘bdr‘ en r‘mlk. Sommige Feniciërs uit Egypte hebben Amon en/of Ré ook in hun namen opgenomen (inscripties CIS I, 3778; 5789). Hun namen staan gegraveerd op scarabee’s, die gevonden zijn in fenicische en punische plaatsen. In de latere tijden en tijdens de Grieks/Romeinse periode speelt het heiligdom van Zeus Ammon in de oase van Siwa een internationale rol van betekenis.
Literatuur:
- A.Lemaire, Divinités égyptiennes dans l’onomastique phénicienne, St.Phoen.4 (1980) p.87-98.
- E.Lipinski e.a. : Dictionnaire de la civilisation Phénicienne et Punique, Brepols, Leuven, 1992.

AMON.
This is not a Phoenician deity, but became worshiped by the Phoenicians. ’IMN (Egyptian), ’mn (Phoenician), ’Amon (Hebrew), Amanu / Amunu (Akkadian), Amon (Greek). Amon was the local deity of Thebes in Upper Egypt during the New Kingdom of Egypt and became the highest deity. He was assimilated with the sun god Ré under the name Amon-Ré. His sacred animal was a sheep. Amon was the great god of the 21st dynasty between 1070 and 945 BC, whose government at Tanis in the Nile Delta coincides with the oldest testimonies of the cult in Phoenicia, such as reflected in the travel report of Wen Amon. The Phoenician plate of Tekké in Crete (10th century v.C) is dedicated to Amon. His name also appears in Phoenician personal names and so is Ré, such as ‘BDR‘ and r‘mlk. Some Phoenicians from Egypt took Amun and / or Ré also in their names (CIS inscriptions I, 3778; 5789). Their names are engraved on scarabs, found in Phoenician and Punic sites. In later times, and during the Greek / Roman period plays the sanctuary of Zeus Ammon in the oasis of Siwa an international role.
Literature:
- A.Lemaire, Divinités Egyptiennes dans l'onomastique phénicienne, St.Phoen.4 (1980) p.87-98.
- E.Lipinski et al: Dictionnaire de la civilization Phénicienne et Punique, Brepols, Leuven, 1992.

woensdag 5 oktober 2016

Adonis


ADONIS

Inleiding:
Deze naam is een grieks-latijnse godennaam en tot stand gekomen door het woord ’adoni te gebruiken van de noordwest-Semietische culten = heer. Het werd reeds gebruikt als een goddelijke toevoeging in het 3e millennium v.C. Het is het zelfstandig naamwoord ’adanu > ’adon, dat voorzien werd van het achtervoegsel –iy / -î voor de eerste persoon enkelvoud = mijn heer. We komen het als zodanig tegen in aanroepende formules van de Papyrus Amherst 63, kolom 12 (13). In de semietische teksten verwijst het niet naar een of andere godheid in het bijzonder, behalve in joodse overleveringen, waar het meervoud van majesteit ’Adonay letterlijk “mijne heren” betekent en een surrogaat is voor de onuitsprekelijke naam van Yahvé.
The world of the Phoenicians, Sabatino Moscati in a translation by Alastair Hamilton:
p.58: The third god of Byblos, Adonis, is only given this name by the Greek authors. The name, however, is obviously Semitic – adon = ‘master’, and the pronominal suffix, -î, ‘my master’. The same Greek sources present the figure of a young god who dies and resurrected. He expresses the animal death and rebirth of earthly vegetation and is thereby connected with the figure of the mother goddess in the cult and the myth …………
The Greek myth is an obvious repetition of the ancient Oriental myth of Dumuzi, Tammuz, Osiris, Telipinu, Baal, …………….
p.65: The sanctuary  of Aphka was in the Lebanese mountains at the source of the river Adonis, now Nahr Ibrahim. Offerings to Astarte were cast into a bowl…………..
As the river neared the sea the riverwater occasionally turned in reddish colour. Lucian relates that according to the faithful the red was the blood of Adonis……………………

Griekse mythologie:
Adonis is hierin de held, die bemind wordt door Aphrodite. Hij blijkt de zoon te zijn van verschillende personen volgens evenzovele overleveringen. Afhankelijk van de bron zijn dat Cinyras en Myrrha, of van Phoenix en Alphesiboea, of van Cinyras en Methaene, of van Théas en Myrrha. Om zijn schoonheid te bewaren verborg Aphrodite hem in een korf, die ze aan Persephoné toevertrouwde. Toen hij op de jacht door een wild zwijn gedood was, verkreeg Aphrodité gedaan, dat hij slechts de helft van het jaar bij Persephoné in de onderwereld behoefde te blijven, de andere helft van het jaar brengt hij bij de goden door op de Olympus. Uit zijn bloed ontstond de tedere en kort bloeiende anemoon. Een versie van het verhaal houdt in, dat Persephoné Adonis niet meer wil teruggeven. Toen besliste Zeus, dat Adonis een derde van het jaar bij Aphrodite en een derde van het jaar bij Persephoné zou blijven, terwijl hij over een derde van het jaar vrij zou kunnen beschikken. Adonis verkoos ook die tijd met Aphrodité door te brengen.

Oorsprong en aard:
De mythe heeft echter ondanks de griekse hoge vlucht een semietische oorsprong en wel duidelijk fenicisch. De naam komt dan ook van ’dn = heer, hetgeen een toevoegsel is voor koningen en goden. Hij wordt geidentificeerd als Osiris en Dumuzi/Tammuz volgens diverse bronnen in latere tijden. Waar stond de godheid eigenlijk voor? Daar circuleren verschillende meningen over, zoals ‘geest van de vegetatie’, ‘stervende god’, ‘agrarisch karakter’, ‘Ešmoen’, ‘parfum als attribuut’, ‘de mislukte jager’. De oorsprong is echter duidelijk fenicisch met een godheid, die sterft en toch weer komt tot een wederopstanding. Adon wordt echter in de loop der tijd totaal vergriekst, waarbij hij als Adonis mysterieuze culten en hele tuinen krijgt bijgevoegd.

Adonis-feesten:
In Griekenland werden feesten in de hoogzomer gehouden ter ere van Adonis, Deze veelal orgiastische feesten eindigden met klaagzangen over de dood van de held. In Athene werd in de 5e eeuw v.C het feest georganiseerd door vrouwen op de daken van de huizen. In Alexandrië werd in de 3e eeuw na Chr. het feest in het koninklijk paleis gevierd in aanwezigheid van de koningin als het schijnbeeld van Adonis. In Byblos werd in de keizertijd een Adonis vereerd tijdens openbare feesten, waaraan ook mannen deelnamen. Hieraan werd de heilige prostitutie van de vrouwen gekoppeld. Na de klaagzangen over de dood van de helden volgden hier echter vreugdevolle liederen over de wederopstanding (égersis). In al deze plaatsen werden speciale Adonis-tuinen aangelegd.
Ammianus Marcellinus schrijft over het festival van Adonis in Byblos in de 4e eeuw v.C het volgende: “Bij de dood van koning Grumbates tegen de Perzen tijdens Constantijn (337-361 na Chr) wordt een begrafenisceremonie gehouden: de vrouwen beklagen zich luid over de hoop van de natie, die neergemaaid werden in de bloem van hun jeugd, terwijl zij zich kommervol en huilend op de gebruikelijke manier op de borst slaan. Net zoals de priesteressen van Venus worden gezien in het treuren bij het jaarlijkse festival van Adonis, dat, zoals de mystieke kennis van de religie ons verteld, een soort symbool is van rijpend graan.”

Syro-fenicische cultus:
De ontdekking van een tempel voor Adonis te Dura-Eurropos geeft inzicht in de cultus in het semietische milieu. Deze tempel is voorzien van een lange toegang (54m lang en 8-11m breed). De eigenlijke tempel bestaat uit een boog over de ‘naos’, geflankeerd door 2 kamers. Daarnaast staat een tempel van Atargis en ook zijn er nog 9 aparte zalen, waar de ‘thiases’(=Marzeh) bijeenkwamen. Geen enkele andere tempel bevat hier zoveel ruimtes voor de heilige banketten.
In 181/182 na Chr. worden een zuilengalerij en een provisiekamer toegevoegd aan het tempelcomplex, hetgeen er op wijst, dat het een onderdeel vormt voor de heilige maaltijden. De wijding vind plaats door 2 personen, een met een arabische naam Solaios en een met arameese naam Gornaios (zoon van de hogepriester en tevens ‘desmophulax’). Dat laatste is een titel voor een heilige functionaris voor de cultus van Adonis.Dit soort wijding ging niet gepaard met offers, want in het hele tempelcomplex is geen enkel altaar aangetroffen. Adonis blijkt in Dura-Europos een agrarisch getinte godheid te zijn en daarbinnen speciaal een wijnngod. Op andere plaatsen beschikt Adonis over tuinen, die voorzien zijn van taveernes, waar de wijn gedronken wordt. Soms beschikt hij zelfs over een heilig bos, zoals te Bethléem: “Bethleem lucus adumbrat Thamuz, id est Adonidis” (Jér., Ep. 58,3).

Punische cultus:
Deze wordt in Noord-Afrika aangetroffen in de Romeinse periode. Een ‘sacerdos Adonis’ wordt genoemd in een inscriptie uit Béchateur (Thisi, IL Tun I 1188) en uit een wijding uit de omgeving van Nepheris vanuit de jaren 198 en 209 na Chr., die begint met de woorden “Adoni Aug(usto) sac(rum)” (CIL.VIII, 24031). Deze titel refereert niet aan de Syro-fenicische Adonis, maar gewoon aan Baal Hamon (afrikaanse Saturnus).

De Adonis van Byblos:
Byblos et la fête des Adonis, Brigitte Soyez, Leiden, E.J.Brill 1977.
Les fêtes adonidiennes apparaissent, au terme de cet ouvrage, comme le noyau de vie cultuelle giblite. Sans remettre en cause la définition même du mythe, la question de la date des Adonies nous a permis d’ébaucher leur origine à la fois historique et poétique, les conditions qu’elles nécessitaient et la manière dont elles se déroulaient.
 J’insisterai davantage, pour finir, sur la notion de couple qu’impose la présence, à la tête du panthéon local, de deux divinités cardinales, Adonis et Ba‘alat. Cette dualité est loin, en fait, d’être un phénomène unique. Si l’on accepte le cas de Béryte, dont les cultes sont largement calqués sur la croyances syriennes et, plus spécifiquement héliopotaines, Sidon et Tyr connaissent, elles aussi, la dyade.
Tout porte donc à croire, qu’il faut chercher ailleurs qu’en Phénicie les origines de la trinité dont les Syriens firent au contraire grand usage. Les panthéons côtiers, en profonde mutation à partir de la période hellénistique, sont unanimement fidèles à la fécondité ancestrale, symbolisée par l’une ou l’autre forme d’Astarte. Mais à ses cotés une entité nouvellement créeé. Que l’on peut qualifier de dieu jeune, a supplanté Ba‘al.
Nous entrevoyons là une révolution commune dans la mentalité religieuse du temps ; une continuité existe puisqu’Adonis est devenu, au même titre qu’Eshmun et que Melqart, la dépositaire de la fertilité vitale de la nature, mais on devine, davantage encore, la marque d’une ouverture car l’inquiétude enracinée dans la personnalité de Ba‘al disparaît peu à peu avec la naissance d’espoir auquel participent les divers avatars de l’Adonis giblite. La perspective divine s’est, en somme, élargie. La peur fait place à l’espérance ; la salut est tout proche et la moisson ne cessera jamais d’être abondante.

Literatuur :
- W.Atallah, Adonis dans la littérature et l’art grecs, Paris 1966.
- G.Piccaluga, Adonis e i profumi di un certo strutturalismo, Maia n.s.26 (1974).
Adonis, i cacciatori falliti e l’avvento dell’agricoltura, Il mito greca, Roma 1977, p.33-48.
- B.Soyez, Byblos et la fête des Adonies, Leiden 1977.
- S.Ribinchini, Adonis, Aspetti ‘orientali’ di un mito greco, Roma 1981.
Adonis. Relazioni del Colloquio in Roma (1981), Roma 1984.
- G.J.Baudy, Adonisgärten. Studien zur antiken Samensymbolik, Königstein, 1986.
- M.J.Rostovtzelf + F.E.Brown + C.B.Welles, The Excavations at Dura-Europos, Preliminary Report of the Seventh and Eight Seasons of Work 1933-1934 and 1934-1935. New Haven 1939.
- F.Cumoni, Les desmophulax d’Adonis, Syria 22 (1941). P.292-295.
J.T.Milik, Dédicaces faites par des dieux (Palmyre, Hatra, Tyr) et des thiases sémitiques à l’époque romaine, Paris 1972, p.142, 204-205.
- J.Toutain, Bulletin de la societé nationale des Antiquaires de France 1915, p.269-299 + BAC 1918 p.CLXX – CLXXII.
- Sabatino Moscati, The world of the Phoenicians.
- G.E.Markoe, Phoenicians, Berkely, 2000.
- C.R.Krahmalkov, Phoenician-Punic Dictionary, Leuven 2000.


woensdag 31 augustus 2016

Demografie

DEMOGRAPHY
It is a very critical issue. Few researchers therefore dare to publish about it.
Nowadays we can rely on years of recorded statistics. However, from the time when the Phoenicians and Punic people lived only a few fragmentary data on the size of cities, the strength of armies and fleets and the like are available. Furthermore, these data are not always reliable.
When on paper something about the demographics can be put, which then must be done mainly through indications. For example, what is the area of ​​a city, or the size of the fleet, which has a city or better still serviceable. Even better is when a combination of indicators can be presented. Detours through such a figure can then be budgeted, but not adopted. It remains budgeting and estimating, because exact numbers are difficult or impossible to give.

In summary can be used, for example, the following inputs for population approaches:
- Ancient sources used in perspective;
- Scale armies and fleets to convert populations;
- Convert traced settlements to population numbers;
- Areas of cities and areas to convert populations;
- Use for correction archaeological data;
- Take everything into account a possible share of mixture-population or the possible share of mercenaries or occupation-forces.

I made such a calculation with a lot of questionable assumptions. Everyone can make that and that will give every time different results.




dinsdag 30 augustus 2016

Distributon Phoenicians in settlements.

DISTRIBUTION OF THE PHOENICIANS 2

When we look at only the settlements then we see a complete different order in ranking nowadays countries in comparison with the previous survey of all the possible places.
First of all it is now Tunisia that is on the first rank and second in line is Lebanon.
1.Tunisia   66
2.Lebanon  56
3.Algeria    43
4.Spain       39
5/6.Sardinia 22
5/6.Morocco 22
7.Israel        19
8.Syria        16
9/10.Lybia  10
9/10.Cyprus 10
11.Sicily     8
12.Portugal  5
13.Turkey    4
14.small islands 3
15.Greece     1
16.Italy       1 (without Sardinia/Sicily)

Settlements TOTAL: 325.

maandag 29 augustus 2016

DISTRIBUTION 2


DISTRIBUTION OF THE PHOENICIANS 2

When we look at only the settlements then we see a complete different order in ranking nowadays countries in comparison with the previous survey of all the possible places.
First of all it is now Tunisia that is on the first rank and second in line is Lebanon.
1.Tunisia   66
2.Lebanon  56
3.Algeria    43
4.Spain       39
5/6.Sardinia 22
5/6.Morocco 22
7.Israel        19
8.Syria        16
9/10.Lybia  10
9/10.Cyprus 10
11.Sicily     8
12.Portugal  5
13.Turkey    4
14.small islands 3
15.Greece     1
16.Italy       1 (without Sardinia/Sicily)
Settlements TOTAL: 325.


zondag 28 augustus 2016

Distribution Phoenicians 1

DISTRIBUTION OF THE PHOENICIANS 1

When we sum up in my review all the places where something Phoenician and/or Punic has been found, then we see some peculiar results. My survey is however never complete, but still very extensive. Nowadays Spain seems to be the land with most of those places. Land of origin: Lebanon we find only on the fifth rank. The Phoenicians were spread over the whole world, as they know it in those days. Just like the Lebanese people has done it today.
1.Spain        272
2/3.Tunesia  186
2/3.Sardinia 186
4.Algeria     83
5.Lebanon   79
6.Portugal   60
7.Morocco  58
8.Israel       52
9.Sicily      42
10.Lybia    38
11.Syria     36
12.Cyprus  34
13.Italy      21 (without Sardinia)
14.Greece  19
15.Turkey  17
16/17.Jordan  5
16/17.Iraq      5
18.France      4
19/20/21.Arabia  1
19/20/21.Bachrain 1
19/20/21.Great Britain 1
And small islands in the high sea 10
Which gives a total of c.1176 places.
In this total we find real settlements, mixed settlements, fortresses, burial places, harbours and other places. When we look at only the settlements, then the picture of ranking the countries is completely different. That is something for another message.


zaterdag 20 augustus 2016

Fenicische kleding.

Fenicische kleding.
Deze komt o.a. tot uiting op diverse gedenkstenen van Umm el-‘Amed:
-                     Ba ‘alyaton uit Umm el- ‘Amed
-                     Milkashtart van Hammon
-                     Twee personen van Umm el- ‘Amed
-                     Vrouw van Umm el ‘Amed
-                     Ba ‘alshamar van Umm el- ‘Amed
Het is veelal een jurkachtig gewaad met plooien, een tuniek en men droeg een platte of cylindrische muts. Dit kan echter alleen de priesterkleding zijn en was de gewone kledij afwijkend, maar niet waarschijnlijk, want Plautus laat roepen:  “hé, jij daar in je jurk.”
57.21  Le costume phénicien des stèles        A Maes
       d'Umm el‑`Amed

Mannenkleding in de 3e eeuw v.C.
Die staat afgebeeld op scheermessen, gedenkstenen en sarcofagen. Er zijn vier types habijten te onderscheiden:
-                     lange jurk, smal tot op de voeten met een centuur. Lange of halflange mouwen. Wellicht van Egyptische oorsprong.
-                     Lange wijde jurk, harmonieus geplooid, meestal zonder centuur en met lange brede mouwen.
-                     Lange ‘oosterse’ kleding met brede mouwen, open uitvoering met borduursel en in verschillende kleuren.
-                     Korte jurk tot aan de knie, zonder hals met lange mouwen en getailleerd in het midden.
Het valt op, dat alles is genaaid en dat men nauwelijks gebruik maakt van spelden of gespen. De onderkleding bestaat uit een lendendoek. Bij koud weer wordt ook gebruik gemaakt van een schoudermantel. Al met al is de kleding veelzijdiger dan men oorspronkelijk dacht.
57.26  L'habillement masculin à Carthage à    A Maes
       l'époque des guerres puniques

Corvo

Een fabeltje?

Het duo Bikai ontkracht min of meer het verhaal, dat er Fenicische relicten zouden zijn op het eiland Corvo (Azoren).  Het begint met een Arabische uitspraak:
 Ibn Khordadbey (c.950) zegt, dat er een waarschuwend monument is om niet verder westwaarts te gaan: een bronzen ruiter met uitgestrekte arm.
 De italiaan Pizigano zet in 1367 aan de rand van zijn kaart dit monument neer en wel toevallig op de plek, waar later de Azoren zouden blijken te liggen.
 Damien de Goes rapporteert in 1567, dat er een stenen beeld zou zijn in Moorse klederdracht met de rechterarm wijzend naar het westen op het eiland Corvo. Er zou ook een onleesbare inscriptie aangetroffen zijn.
 Manoel de Faria y Sousa herhaalt het bericht in 1628.
 In november 1749 wordt op Corvo een zwarte pot gevonden met 2 gouden en 5 bronzen munten uit het Carthago van 200 v.C en wel bij de fundamenten van een gebouw.
 Johan Podolyn (Zweed) gaat in 1761 naar Madrid, waar hij die muntenschat krijgt van Fr.Henrique Flores, die voorgaand verhaal vertelt.
 In 1835 komt Kapitein Boid te Corvo en de inwoners verhalen nog steeds van het verhaal van het beeld, waarbij ook Columbus een rol speelt.
 De Bikai’s doen in 1978? Opnieuw het eiland aan en nog steeds waart het verhaal rond, maar nu is het een richtingsaanwijzer geworden naar Boston met name. Daar gingen velen van de Azoren werken in de Nieuwe wereld.
Wanneer nu de kaap bekeken wordt (Ponta do Marco) dan heeft het wel iets van een ruiterstandbeeld. Het echte beeld en het gebouw zijn inmiddels al lang verdwenen, of zijn daar nooit geweest.
 B.S.J Isserlin doet een archeologisch onderzoek, maar komt niet tot een duidelijk resultaat? => conclusie: de Fenicische legende van de pilaren van Melqart als uiterste grens hebben steeds een ander jasje en zelfs een andere plaats gekregen. De munten kunnen ook stammen uit het Corvo te Portugal. Archeologisch bewijs ontbreekt. Vrij onwaarschijnlijk, dat de Carthagers er zijn geweest, te meer, daar de Azoren gemakkelijker vanuit Amerika zijn te bereiken, dan andersom vanuit Europa.
          84.13.  A Phoenician Fable                        M.Patricia
                  Corvo                                     P.M.Bikai


zaterdag 25 juni 2016

Mi-Lim


TELL EL AMARNA
Site on the Nile in Egypt. Ruins of the city of pharaoh Akhetaten (c.1352-1336 B.C). Finding place of 382 tablets (up to the year 2000) in cuneiform script, who are describing the quarrels in Canaan in the 14th century B.C. during the reigns of the paraohs Amenophis III and IV and of Tutankhamon. Most of the tablets contains letters from persons in Canaan to the pharaoh. Letter 101 is particularly importance, because for the first time non-Egyptian ships were used in attacks by a mysterious people: the Mi-lim and also by the people of Arwada. Although it is just before the time, that we are going to speak of the Phoenicians, this is very curious and peculiar.
Tablet 101 is made by a man in Gubla (Byblos) to a high Egyptian official or even the pharaoh himself. The beginning of the letter is missing. The communication starts with the statement, that Haia is an enemy of the pharaoh. Then the Mi-Lim people and the ships of Arwada are mentioned. It seems, that the Mi-lim are an independent people, probably of an island and sea-faring. The people of Arwada seem to have been allied with the sons of Abdi-Aširta of Amurru towards Gubla.
 




woensdag 22 juni 2016

Maritime Tharros

            THE MARITIME INSTALLATION OF THARROS (SARDINIA).

In 1984 there were no traces found of port constructions which could do justice to the commercial and naval needs of the city. Several suggestions were done such as: 1) a drastic sea level change, 2) a natural harbour or 3) location of a harbour to the SE of Giovanni di Sinis. All those suggestions could not be proved. Finally in 1985 a premature solution was found. Special attention was directed to a “sea wall” which was explored offshore from the SE slopes of the Tophet Hill. This structure proved to be over 120 m in length and, at several points, up to 9 m in width. The wall was made of rectangular shaped blocks, measuring on the average 20 x 30 x 60 cm. A deeper stratum of stones was found underneath the first. It consisted of rectangular blocks measuring about 120 x 50 cm.
The “sea wall” runs parallel to the coastline for over 120 meters and turns at both ends on a slight angle towards the shore. Such a structure could have functioned as a breakwater enclosing a body of water to form a protected harbour.

See: RSF XV 1987, E.Linder, Haifa.





vrijdag 13 mei 2016

kolommen

DE TWEE HEILIGE PILAREN.
Via Philo van Byblos kennen we de Fenicische geschiedenis van Sanchuniathon, die als een van de vroegste mensen Ousoos noemt, die te Tyrus twee gedenktekens oprichtte. Sanchuniathon leefde in de 14e eeuw v.C (als hij werkelijk heeft bestaan) en Philo vertaalde de Fenicische tekst in de 1e eeuw na Chr. Van wie stamt de overlevering werkelijk af?
Van de mythe definitief naar de tastbare steen: Koning Salomo laat in de 10e eeuw v.C door Fenicische handelslieden een tempel bouwen, waarschijnlijk naar het voorbeeld van de tempel van Melqart te Tyrus. Voor zijn tempel bij de ingang staan twee zuilen, die Jachin en Boas worden genoemd. Herodotos beschrijft vijf eeuwen later de zuilen van de tempel van Melqart als volgt (I,2):

...... Ik heb deze ook gezien: rijk voorzien van alle mogelijke wijgeschenken en er waren daarin twee zuilen, een van zuiver goud en de andere van smaragdsteen, die des nachts een geweldig licht uitstraalde.”


dinsdag 10 mei 2016

Verbasteringen.



VERBASTERINGEN

De Grieken en Romeinen maken er vaak een potje van als ze diverse Fenicische en Punische namen willen neerschrijven. Ze hadden van die taal of dat schrift geen kaas gegeten. Meestal kunnen we desondanks de echte Fenicische of Punische naam wel terugvinden, maar soms is het vrij moeilijk, zoals in het geval van HAMILCAR.

De Grieken maken gewag van Amilkhar, Ammilkar of Amilkas.
De Romeinen reppen over Ammicar, Amicar, Admicar, Amilcar of Hamilcar.

Welke, in dit geval Punische, naam ligt daaraan ten grondslag?

In inscripties zouden we tegen kunnen komen:
Hmlqrt                        hamelqart        bestaat niet
ḥmlqrt             ḥamelqart        bestaat niet
’mlqrt              ’amelqart         bestaat niet
‘mlqrt              ‘amelqart         bestaat niet
Het grootste deel van de naam Hamilcar vormt geen probleem, want milcar mist alleen de t en gecombineerd staat dat heel duidelijk voor Melqart, de stadsgod van Tyrus.
Het probleem vormt de eerste letter: a, of twee letters: ha. Zijn daar eventueel letters weggevallen bij de Griekse en Romeinse pogingen tot omzetting in hun eigen schrift en taal.
Na enig proberen lijken we met de letter n beet te hebben. We vinden een ḥn-mlqrt = ḥan-melqart in de inscripties (Benz 125). Helaas komt deze naam slechts een enkele maal voor en dan nog uit de Neo-Punische tijd, terwijl de meeste Hamilcar’s juist in de literatuur in de Punische periode naar voren komen. Niettemin omarmt Krahmalkov (Dictionnaire) deze oplossing volmondig.

Toch maar even verder zoeken. Het valt op, dat in één Romeinse vertaling de letter d verschijnt in Admicar. Daar moet een reden voor zijn. En dat brengt ons op het spoor van het veelvuldig voorkomende voorvoegsel abd = dienaar. Dit voorvoegsel wordt vaak gebruikt in combinatie met godennamen, zoals abd-astarte, of  abd-tanit, of abd-rešef, of in dit geval abd-melqart.

‘bdmlqrt = abdmelqart. Deze naam komt zeer veel voor (zie Benz 155-161) en ook in menige foutspelling. We zien bovendien wel meer, dat de Grieken en Romeinen het ‘moeilijke’ azr of abd vervangen door de ‘gemakkelijkere’ a of ha. Zo wordt azrubaal vervangen door hasdrubal bijvoorbeeld.

Conclusie:
Etymologisch komt Hamilcar het dichtste in de buurt van ḥan-milqart, naar dat komt eigenlijk veel te weinig voor en is bovendien in het Neo-Punisch. De combinatie van de verwisseling van de ‘bd door alleen de ‘ of de ‘h en het voorkomen in grote mate bij de inscripties van Abdmelqart (827x) en bij de klassieke teksten van Hamilcar, maakt, dat toch voor de oplossing Hamilcar = Abd-Melqart moet worden gekozen, zoals de Dictionnaire Lipinski doet.


Corruptions

The Greeks and Romans often make a mess of it when they try to write down several Phoenician and Punic names to. They had no idea what that language was about.
In this time usually we can find nevertheless the real Phoenician or Punic name, but sometimes it is quite difficult, as in the case of Hamilcar.

The Greeks mention Amilkhar, Ammilkar or Amilkas.
The Romans mention about Ammicar, Amicar, Admicar, Amilcar or Hamilcar.

Which, in this case Punic, name lies at the root?

In inscriptions we could might encounter:

Hmlqrt hamelqart      does not exist
ḥmlqrt  ḥamelqart      does not exist
’Mlqrt  ’amelqart       does not exist
‘Mlqrt  ‘amelqart       does not exist
Most of the name Hamilcar is not a problem, because Milcar lacks only the t and combined that states very clear to Melqart, the city god of Tyre.

The problem is the first letter: a, or two letters: ha. Are there any letters dropped in the Greek and Roman attempts to transpose the name in their own script and language?

After some trying, we seem to have success with the letter n. We find a ḥn-mlqrt = ḥan- melqart in the inscriptions (Benz 125). Unfortunately, the name only occurs a few times and then from the Neo-Punic period, while most Hamilcar's just come forward in the literature in the Punic period. Nevertheless embraces Krahmalkov (Dictionary) this solution resounding.

Anyway we go on searching a bit further. It is striking that in one Roman translation the letter d appears in the name as: Admicar. There must be a reason for. And that brings us to the track of the frequent prefix abd = servant. This prefix is ​​often used in combination with gods names like Abd-Astarte, or Abd-tanit, or Abd-Rešeph, or in this case Abd-Melqart.

‘Bdmlqrt = abdmelqart. This name is very common (see Benz 155-161) and also in many spelling error. We also moreover see that the Greeks and Romans  replace the 'difficult' azr or abd by the 'easier'  a or ha. Thus the Phoenician or Punic Azrubaal is replaced by Hasdrubal for example in Latin.

Conclusion:
Etymologically, Hamilcar is closest near ḥan- milqart, but that actually comes forward much too rare and is also in the Neo-Punic. The combination of the exchange of the ‘bd by only or  ‘h and presence by a large extent in the inscriptions of Abdmelqart (827x) and in the classical texts of Hamilcar, that nevertheless the solution Hamilcar = Abd-Melqart should be chosen, such as the Dictionary of Lipinski does.

Het z.g.Teken van Tanit.

Het z.g.Tanit symbool.

Waarschijnlijk heeft het teken dus niets of weinig van doen met de godin Tanit. De associatie met deze godin is een keer geopperd en sindsdien is dit een eigen leven gaan leiden. Omdat we nog steeds geen afdoende verklaring voor het teken, wordt het voor het gemak nog steeds het teken van Tanit genoemd.

Waar is het dan wel opgebaseerd?

- De meest primitieve vorm van het teken is een trapezium met aan de bovenzijde een horizontale streep en daar weer een cirkel bovenop. De streep is soms aan de uiteinden voorzien van een soort haken. In de loop van de tijd evolueerde het teken van trapezium naar driehoek.

- Een gedenksteen in het heiligdom van Carthago bevat het silhouet van een priester in biddende houding in een lange jurk, waarop het teken is aangebracht. Dit suggereert, dat het teken een vereenvoudigde weergave is van de man, die het draagt.

E.Renan is echter van mening, dat het teken staat voor de wijding, maar
P.Berger denkt, dat het teken de konische weergave is van de godheid.
Clermont-Ganneau legt zich neer bij de gewoonte om het dan maar het teken van Tanit te noemen.
Daarentegen ziet E.Babelon het teken als een symbool van de Punische heilige drie-eenheid, maar die heeft nooit echt bestaan.
E.Vassel komt met een nieuw idee: hij baseert zich op de Fenicische afbeeldingen van Astarte (als Isis,Hathor) en ziet de figuur als een diagram van een konische steen van de gekroonde Astarte met de zonneschijf tussen twee koeienhorens en dat valt weer samen met de horens van de maansikkel.
De verklaringen blijven binnenstromen:
Pater Lagrange ziet het weer als een ‘gewone’heilige steen.
R.P.Ronzevalle verwijst naar de overeenkomst met het Egyptische Ankh teken = het teken van leven.
S.Gsell gaat mee met de suggestie van Goblet d’Alviella: het is een fusie van de weergaves van de heilige steen en het Egyptische kruis. Het is een samenstel van twee basiselementen: de cultus van het altaar aan de benedenzijde en de godheid als hemels lichaam aan de bovenzijde.

P.Cintas komt tot de conclusie, dat al deze suggesties niet zorgen voor de oplossing van het vraagstuk, omdat geen enkele compleet is. Gedurende de gehele Punische periode heeft het teken de functie van een pentagram, maar dat houdt niet op bij het getal 5. We zullen daarom nooit weten wat het fundamentele element was, dat oorspronkelijk gekozen was als basis voor de andere elementen.
Een ding is wel duidelijk. Vanaf het begin was het symbool compleet en dat begin valt aan het eind van de 6e eeuw of het begin van de 5e eeuw.
Naar zijn mening heeft het iets te maken met het Ankh-teken, het betyl- en/of flessymbool of zelfs met de knoop in de gordel van Isis om nog een paar verklaringen te noemen.
Het benedendeel van het teken geeft zeker een soort altaar weer. Afbeeldingen van altaren komen meer voor en soms staat er dan een betyle op, of wat wierookbranders of de staf van Esjmoen. In een enkel geval wordt zelfs een hele tempel op het altaar weergegeven.

Het is een fundamentele vergissing om het het teken van Tanit te noemen, want de teken komt ook voor bij andere godheden als Baal Addir en Baal Hammon. Soms komt een variant van het teken voor met de naam van Baal in plaats van de cirkel! Weliswaar doet Tanit pas goed haar intrede in de loop van de 5e eeuw v.C en dat valt dan weer samen met het verschijnen van dit teken.

D.Harden e.a. wijzen op de evolutie vanuit een betyle. Zie figuur hieronder. En dan zou het begin van het teken al in de 8e eeuw v.C geplaatst kunnen worden.

Conclusie:
We moeten het teken van Tanit gauw vergeten, maar kunnen beter spreken van:
het teken van de godheid, wie dat dan ook op dat moment en welke plaats dan ook moge zijn.

H.R.van Diessen
Apeldoorn, maart 2010.








maandag 22 februari 2016

fILOSOFIE EN DE fENICIëRS

Feniciërs als verbinders in de filosofie tussen Europa en het Verre Oosten?

Dat is een donders moeilijk onderwerp, zeker voor mij, die nauwelijks kaas heeft gegeten van de filosofie. Ik ben er toch maar eens in gedoken om een begin van antwoord op jouw vraagstelling te vinden:

Mijn eerste opwelling is om er meteen maar nee tegen te zeggen, maar zelfs voor een bot nee moet je toch ook met enige vorm van argumentatie komen. Misschien ga ik ook nog wel van mening veranderen.

De eerste vraag, die bij mij naar boven komt, is: Zouden ze er fysiek toe in staat zijn geweest om een direct lijfelijk contact tussen filosofen van beide werelden tot stand te brengen in de periode, dat we kunnen spreken van Feniciërs?
De Feniciërs waren als entiteit (ruim bemeten) aanwezig van c.1400 v.C tot en met de 4e eeuw na Chr.
In het begin treffen we ze aan in de Libanon, Israël en Syrië. Ze noemen zich geen Feniciërs. Die naam komt van de Grieken. In feite was het een vermenging van volken en stammen, waarbij de Kanaänieten het hoofdbestanddeel vormden. Zo noemden zij zich en dat blijven ze doen tot zelfs bij St.Augustinus, de bisschop van Hippo Regius in Noord-Afrika (eind 4e eeuw na Chr). De Feniciërs zijn dus voor een belangrijk deel autochtoon te noemen, maar dat laat onverlet, dat er ook andere stammen zijn binnengekomen en die zijn goeddeels geassimileerd. In de wetenschappelijke wereld wordt er nog steeds hevig gediscussieerd over de herkomst van de Feniciërs en dat was in de oudheid ook al zo. Zo zijn er klassieke schrijvers, die zeggen dat ze afkomstig zouden zijn vanuit de Rode zee, Zuid-Arabië, Perzische golf. Nu liggen er in die gebieden ook daadwerkelijk aanknopingspunten om zulks te veronderstellen, maar het is moeilijk uit te maken, of dat met de herkomst of met de latere uitwaaiering te maken heeft.
Er is zelfs een hedendaagse stroming, die er van uit gaat, dat in ieder geval één stam uit India komt. Die zouden als stam (Pani) een onderdeel vormen van de Rig Vedda. Ze zouden via de Perzische golf uiteindelijk Kanaänietisch gebied hebben bereikt. Er zijn nog andere theorieën te noemen, maar die worden steeds fantastischer en niet of nauwelijks meer te geloven.
In het beste (voor mij onwaarschijnlijke) geval kan er dus een stam geweest zijn uit India en dat ligt al dichtbij China.
Vanaf c.1200 v.C gaan de Feniciërs als een soort zeezigeuners uitwaaieren over de Middellandse zee en vanaf c.1000 v.C gaat dat meer gestructureerd onder de paraplu van de lokale heersers van vooral Tyrus, Sidon en Arwad. Ook zien we ze dan opduiken in de Rode zee in een ‘joint venture’ met Salomo van het Joodse rijkje. Ook over land dirigeren ze hun karavanen door het Midden-Oosten en uiteindelijk ook door de Sahara. Vanaf de 9e eeuw bevaren ze Atlantische kusten van Spanje, Portugal en Marokko. Farao Necho stuurt ze in 605 v.C volgens Herodotus om Afrika heen. In de 6e/5e eeuw ondernemen de Carthagers Hanno en Himillco hun zeetochten naar West-Afrika en West-Europa. Indrukwekkend allemaal, maar ze komen niet in de buurt van het Verre Oosten. Het dichtst bij China komen ze in het kielzog van Alexander de Grote, die tot in Afganistan en India kwam. Arrianus bericht daarover: Fenicische marskramers volgden op enige afstand het leger van Alexander.


Je bent dus in eerste instantie geneigd te geloven, dat de Feniciërs geen directe verbinding tussen dit oost en west tot stand hebben gebracht, ware het niet, dat in de Carthaagse legers van de 3e eeuw v.C opeens olifanten opduiken met Indische menners. Hoe kwamen die daar dan terecht? Het antwoord ligt waarschijnlijk bij de Grieken. Pyrrhus van Epirus was de eerste, die in het westen gebruik maakte van deze tanks uit de oudheid. Hij kreeg ze via de Hellenistische diadochen, die na Alexander de Grote over het Midden-Oosten zijn gaan heersen. En ook Carthago kwam zo aan een zooitje olifanten met hun berijders via farao Ptolemeus van Egypte, die dus in feite een Griek/Macedoniër was. Het kan natuurlijk wel zo zijn, dat de Fenicische marskramers (zie: Arrianus) in het kielzog van het leger van Alexander de Grote daarbij een rol hebben gespeeld. In dit verband is het opmerkelijk, dat de eilanden van Bahrein toen de Griekse namen Tylos en Arados hadden, hetgeen gewoon afgeleid is van de Fenicische steden Sour/Tyrus en Arwad. Er is meer Griekse inbreng via het heerschap Eudoxus van Cyzikus (overlevering via Strabo). Deze ontdekkingsreiziger ging vanuit Egypte in de 1e eeuw v.C op pad met een schip in de Rode zee. Hij wist via de Indische oceaan India te bereiken. Hij deed dat nog een keer, omdat zijn meegebrachte goederen de eerste keer door de Griekse farao in beslag werd genomen. Op zijn terugreis uit India raakt hij uit de koers en spoelt aan in Somaliland, waar hij een (ander) scheepswrak tegenkomt. Hij neemt de boegspriet ervan mee terug naar Alexandrië en in de haven aldaar herkennen Fenicische zeelui van Gadir (nu:Cadiz) het als afkomstig van een van hun schepen. De Gaditanen hebben dus, als het verhaal waar is, Afrika ook van de andere kant om bijna helemaal omzeild, maar het is nog steeds niet de kant van het Verre Oosten op. We moeten wachten tot c.150 na Chr, wanneer een Griek Ptolemaios een prachtig uitgevoerde wereldkaart vervaardigd, waarop ook India en China (weliswaar verkeerd) staan afgebeeld, maar toch: men had toen weet van China en omgeving!
Al bij al denk ik, dat het via de Grieken moeten zijn geweest, als er al ooit een verbinding tussen West-Europa en het Verre Oosten in de oudheid (via India?) tot stand kwam.

Een andere invalshoek: Sluit het Fenicische gedachtengoed aan bij wat er in het Verre Oosten aan denkbeelden naar boven kwam?
Dit is voor mij nog moeilijker na te gaan. Ik kan alleen het weinige noemen van wat ons aan denkbeelden over het leven en de wereld leefde bij de Feniciërs is nagelaten. Dat is niet veel. Dat heeft twee oorzaken. Enerzijds waren het lui, die zich daar niet zo mee bezig hielden. Voor hen was economische gewin verreweg het belangrijkste. Anderzijds waren er priesters in hun heiligdommen, die wel degelijk hierover schreven, maar ja, helaas op perkament, leer of papyrus en dat is vrijwel allemaal verloren gegaan. Er is een enkele schamele uitzondering, die via Eusebius (bisschop van Caesarea) tot ons gekomen is. In de 1e eeuw na Chr was er ene Philo van Byblos, die als een der laatste Fenicische geleerden in zijn stad probeerde nog iets van de oude Fenicische normen en waarden te redden door dat in het Grieks te vertalen. Zo vertaalt hij een Fenicische geschiedenis van Sanchuniathon (Sakon-Yaton = door Sakon gegeven) uit de 14e eeuw v.C. Naast een boel onzin over slangen bijvoorbeeld verhaalt hij echter ook over het ontstaan van de wereld en het begin van de mensheid. Hij verhaalt over het begin van de religie, waarbij de menselijke weldoeners/uitvinders eerst als helden werden vereerd en die later door de mensheid werden gezien als goden. Met name het opgenomen scheppingsverhaal is eigenlijk verrassend modern. Darwin zou het zo opgeschreven kunnen hebben. Het riekt in ieder geval naar de evolutietheorie. Ik heb enige passages hierbij weergegeven:





2.2.KOSMOGONIE
............
Vlg.Eusebius:
806:11                                               I,9,30
Philo, na deze zaken verklaard te hebben in de inleiding, begint de vertaling van Sanchuniathon en zet de Fenicische theologie min of meer als volgt voort:
............
806:15                                               I,10,1
Hij neemt als waar aan, dat in het begin alle dingen donker, winderig, mistig waren of door een windstoot van donkere mist en een troebele, waterig "chaos", donker als Erebos.(1)
806:16
Deze zaken waren grenzenloos en gedurende een lange periode hadden zij geen grens. Hij zegt:
Vlg.Philo:
806:17
En toen de wind zijn eigen primaire elementen liefhad en er een mengsel werd gevormd, werd dat 'plexus' Pothos (Verlangen) genoemd. Dit 'plexus' is de bron van de schepping van alle dingen. Maar hij [Pothos] had geen weet van zijn eigen schepping.
..........
806:20
En uit zijn verbinding [met de wind] werd 'Mot' geboren.
806:21
Sommigen zeggen, dat ['Mot'] een soort slijm is; anderen dat het een verrotting van een watermengsel is.
806:22
En uit deze verrotting werd elk zaad van de schepping en [het] ontstaan van alle [dingen] geboren.
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
1)            ofwel: Hij neemt als waar aan, dat er in het begin een donkere waaiende lucht was of een zweem van donkere lucht en een troebele duistere 'chaos'. (Ebach).



806:23                                               I,10,2
En er waren enige levende dingen, die geen zintuiglijke waarneming bezaten; hieruit werden levende wezens geboren, die verstandelijke vermogens (1) hadden. En zij werden "Zopasemin"(2) genoemd, hetgeen waarnemers van de hemelen betekent en zij hadden de vorm van een ei. En 'Mot' liet de zon en de maan, de sterren en de grote lichtgevende lichamen stralen. (3)
.........
Vlg.Eusebius:
806:27                                               I,10,3
Zo is hun kosmogonie, die openlijk de godloosheid introduceert. Laat ons vervolgens nu bekijken hoe hij zegt hoe de ontwikkeling van dieren zich ontwikkelde. Hij zegt dienovereenkomstig:
Vlg Philo:
806:28                                               I,10,4
En toen de lucht in licht veranderde (4), vanwege het verbranden van zowel het land als de zee, ontstonden er winden en wolken en grote stortregens vanuit de hemelen en overstromingen.
............
806:31
En toen [de wateren] apart werden gezet en gescheiden werden van hun oorspronkelijke plaats vanwege de zon,
............
807:3
En als gevolg van de botsing van de donders, ontstonden de verstandelijke wezens, die hierboven genoemd werden,
807:4
en als een gevolg van het lawaai werden zij angstig,
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
1)            ofwel: zintuiglijke waarneming. (Ebach).
2)            = hemelwachters vanuit aarde naar hemel of andersom.
3)            ofwel: en Mot gaf licht als de zon en de maan, de sterren en de grote lichtgevende lichamen. (Ebach).
                ofwel: en Mot had de vorm van een ei en Mot gaf licht.... enz.(Clemen).
4)            ofwel: En toen de lucht helder geworden was, ..... enz.      (Clemen).





807:5
en man en vrouw werden in beweging gezet in aarde en zee. (1)
Vlg.Eusebius:
807:6                                                I,10,5
En dit is hun optekening van de generatie van dieren. Na deze zaken gaat dezelfde auteur verder en zegt:
Vlg.Philo:
807:7
Dit zijn de zaken, die gevonden werden in de geschreven kosmogonie van Taautos en in de commentaren over zowel de veronderstellingen als de bewijzen, dat zijn geest zag en vond en aan ons overgebracht heeft.
............
Vlg.Eusebius:
807:10                                               I,10,6
Na deze zaken, waarbij de namen van de winden Notos, Boreos (2) en de anderen werden genoemd, gaat hij verder:
Vlg.Philo:
807:11
Maar aan deze, wijdden de ouden de producten van de aarde en beschouwden hen goddelijk;
807:12
en zij aanbaden deze zaken, waarop zij en allen, die hen vooraf gingen of hun nakomelingen zijn, hun leven vervolgden;
807:13
en zij voerden offers in van drank en wierook. (3)
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
1)            Alternatief voor I,10,4 vlg.Ebach: En toen de lucht in licht veranderd was door de hitte van het land en de zee, ontstonden er vanuit de hemelen winden en mist en grote stortregens en wolkbreuken. En toen de wateren apart werden gezet en gescheiden werden van hun oorspronkelijke plaats vanwege de gloed van de zon en toen alles in de lucht elkaar ontmoette en botsten, toen ontstonden donder en bliksem en als gevolg van het lawaai van de donderslagen werden de hierboven genoemde waarnemingskundige wezens opgeschrikt en werden in beweging gezet op de aarde en in de zee, mannetjes en vrouwtjes.
2)            ofwel zuiden en noorden wind.
3)            ofwel: en zij brachten hen gaven en offers. (Clemen).






807:14
Maar zij bewaarden medelijden, hartstocht en het treuren voor de afwijkende groei van de aarde en voor het eerste begin van de levende dingen van de aarde en voor [hun begin] en van ieder ander en voor hun einde, toen zij uit het leven stapten.
............
Vlg.Eusebius:
807:17
En hij vervolgt:
Vlg.Philo:
807:18                                               I,10,7
Dit waren de [uitgesproken] denkbeelden in [hun] aanbidding overeenkomend met hun zwakheid en hun gebrek aan moed in die tijd.

De verschillende nummeringen slaan op de verschillende notaties in de vertalingen.
Zo, en nou mag jij aan de bak. Lijkt het ook maar iets op de denkbeelden van het Verre Oosten?

Toetje: we kennen ook enige Fenicisch/Griekse filosofen/geleerden van allerlei pluimage:
Zenon.
1.van Kition. Hij werd in 333/2 v.c geboren in Kition, zoon van een rijke koopman Mnaséas. In 312/11 vertrekt hij naar Athene en verbreidt daar de leer van het Stoïcisme. Hij overlijdt in 264 v.C.
2.van Sidon. Leerling van Zenon van Kition. Auteur van o.a. “Sidoniaka” en “het leven van filosofen”.
Sidon is een geestelijk centrum:
In de 1e eeuw na Chr zegt men: Tegenwoordig worden de meeste wetenschappen bestudeerd te Sidon en Tyrus.
-Mochios, de Sidoniër, zou omstreeks 1000 v.C de atoomtheorie hebben ontdekt, alhoewel een enkele bron vermeldt, dat hij zelfs voor de Trojaanse oorlog geleefd heeft.
Môkhos stelt, dat het universum bestaat uit deeltjes atomen en iedere atoom voor zich is ook weer deelbaar. Democritus neemt deze theorie in de 10e eeuw v.C in gewijzigde vorm over. Damascius in de 6e eeuw na Chr zegt, dat Môkhos een interressante kosmogonie heeft ontwikkeld. Hij wordt overigens in een adem genoemd met Sanchuniathon bij Atheneus in Deipnophistae (126A): “degenen, die Fenicische geschiedenissen schrijven, jouw landgenoten Sanchuniathon en Mochos.”
-De tafels van vermenigvuldiging en de stelling van Pythagoras zouden in Sidon zijn opgesteld. Pythagoras (570-497 v.C) werd volgens een bron geboren in Sidon uit Tyrische ouders. Als 2-jarige werd hij gedoopt in het water van de Adonis-rivier bij Afka. Daarna ging hij naar Samos om o.a. bij Thales van Milete (ook een Feniciër) in de leer te gaan. Op 18 jarige leeftijd gaat hij terug naar Tyrus (school Môkhos). Hij volgt retraites op de berg Carmel. Vervolgens komt er een periode van gevangenschap in Egypte en Babylonië. Als hij 56 jaar is, zien we hem weer in Griekenland en dan pas komt zijn beroemde hypothese tot stand.
Een andere bron zegt, dat hij te Samos werd geboren. Hij wijkt uit naar Crotone. Daarna volgen grote reizen. In Babylonië komt hij in contact met Zarathoestra. Dan verder naar Arabië en Thrakië. Hij onderzoekt de getallenleer en de psychologie, kent veel navolging, maar er zijn geen eigen geschriften van hem bekend.
- Een vorm van kunst is ook de beeldhouwkunst, die zo prachtig tot uiting komt bij de vele prachtige sarcofagen, maar ook op diverse reliefs, zoals die van de pseudo-tribuun. Die moet omstreeks 350 v.C tot stand zijn gekomen. We zien een moeizame vermenging van Fenicische en Griekse motieven
-De filosoof Boëthos (2e eeuw v.C) maakt in Sidon een verhandeling over de aard van de ziel.
(alles naar zeggen van J.Mazel, boek 16). Hij hangt met zijn broer Diodotus het pantheïsme aan en beschouwt het universum als twee helften (een goddelijke en een wereldlijke). Een andere Boëthos van Sidon leeft t.t.v.Augustus en beoefent te Athene de  peri-pathetische filosofie.
-De dichter Antipater van Sidon werd elk jaar slechts op één dag, zijn verjaardag, door koorts overvallen en stierf daar ook aan, op behoorlijk hoge leeftijd (Plinius 7.172).
-Straton, de zoon van Straton uit Sidon munt uit in het bespelen van de cither tijdens de musea in Griekenland volgens een gedenksteen te Erimo-Kastro.
-Aratus van Soli uit Cilicia verbleef ergens na 275 v.C te Athene en sloot zich aan bij de  filosofische school van Stoa (Zeno van Kition). Hij schrijft over sterrenconstellaties en de hemelse sferen en hoe de mannen van Sidon op de sterren voeren:
“Het is door Helice (grote beer), dat de Achaeërs op de goddelijke zee hun weg vonden bij het besturen van hun schepen, maar in de andere ster (Cynosura of kleine beer) stelden de Feniciërs hun vertrouwen als ze de zee overstaken. Maar Helice, die groot verschijnt in het begin van de macht, is helder en makkelijk terug te vinden; maar de andere is klein, en toch beter voor de zeelui; want in een kleinere ruimte wentelen alle sterren. Door haar gidsfunctie sturen de mannen van Sidon hun rechte koers.”
Strabo is in de 1e eeuw na Chr onder de indruk van Sidon als een centrum van kunsten en wetenschappen (16.2.24): “De Sidoniërs zijn volgens de traditie bekwaam in vele mooie kunsten, zoals de dichter (Homeros) ook al uitlegt: en daarnaast zijn zij filosofen in de wetenschappen van astronomie en rekenkunde, waarbij zij hun studies begonnen zijn met practische berekeningen en met het zeilen bij nacht; want iedere tak van kennis heeft te maken met de handelaar en de scheepseigenaar; want bijvoorbeeld de geometrie werd uitgevonden, omdat de opmeting van landen nodig was door de Nijl, wanneer het zijn grenzen overschrijdt bij overstromingen. Deze wetenschap kwam bij de Grieken via de Egyptenaren; astronomie en rekenkunde kwam van de Feniciërs; en tegenwoordig bevindt zich de meeste verzameling aan kennis in elke andere tak van filosofie bij deze steden. En als we Poseidonius mogen geloven, dan komt het oude dogma over atomen van Mochus, een Sidoniër, die voor de Trojaanse oorlog werd geboren.”
Tijdens de Romeinse periode floreerde ook een school van beeldhouwers te Sidon. Zo kennen we een witte marmeren sarcofaag met beeldhouwpanelen, die de mythe van Marsyas voorstellen. De overblijfselen van Hermogenes (50 jaar) vinden in de sarcofaag zijn laatste rustplaats.