VERWARRING IN DE OVERLEVERINGEN?
Inleiding.
Ook in de oudheid schrijft men al veel van elkaar over. Een
van de mogelijke voorbeelden wordt hieronder nader uitgewerkt.
Het betreft het vraagstuk Gnaeus en Munda.
Eerst een overzicht van enige auteurs, die ermee te maken
zouden kunnen hebben in chronologische volgorde:
Schema:
200
POLYBIOS VAN MEGALOPOLIS >>>> wereldgeschiedenis
X
180
X
X
160
X
X
140
X
X
120
X
100
CORNELIUS NEPOS >>>> de viris illustribus
X
SALLUSTIUS (Jugurtha)
80
X X
X STRABON VAN AMASEIA >>>>
Geographika X
60 X
X TITUS LIVIUS VAN PATAVIUM
>>>> Ab Urbe Condita
X X
X DIODOROS VAN AGURION
>>>> Historion Bibliothèkè
40 X
X X X? X
X
X X
X? X
20 X
X X?
X X
0 X
X
X X
--------------------------------------------------------------
Waar gaat het over?
De plaats Munda in Zuid-Spanje komt meerdere malen ter
sprake in de overleveringen. Hetzelfde gebeurt ook met de naam van één of
meerdere figuren: Gnaeus en wellicht in samenhang met die plaats.
Munda wordt ook genoemd tijdens de 2e Punische
oorlog in 212/211 v.C, maar ook tijdens de burgeroorlog in 45 v.C. In de 2e
Punische oorlog is er sprake van een Gnaeus Scipio. Tijdens de burgeroorlog
treedt een Gnaeus Pompeius op de voorgrond. Het kunnen twee geheel aparte
gebeurtenissen zijn, maar is er toch niet sprake van enige verstrengeling en
verwarring?
De overleveringen.
POLYBIUS
De eerste historicus, die erover zou kunnen berichten, met
name over de 2e Punische oorlog, is Polybius. Merkwaardig genoeg
zegt hij er maar heel weinig over, ofwel zijn overlevering over deze episode is
goeddeels verloren gegaan.
Uit boek 8 is een fragment bewaard gebleven over alleen maar
verdedigingsmaatregelen, die Gnaeus Scipio volgens hem in 211 v.C te Spanje neemt.
Vervolgens gaat hij in boek 9 in op het resultaat van de
hierna losgebarsten strijd:
“De Carthaagse
legeraanvoerders hadden hun (Romeinse)
legeraanvoerders bedwongen, maar zichzelf bedwingen konden zij niet. Toen ze
meenden de oorlog tegen de Romeinen tot een goed einde te hebben gebracht,
begonnen ze onderling verdeeld te raken en waren er onafgebroken conflicten
tussen hen ten gevolge van hun hebzucht en hun heerszucht, eigenschappen, die
bij de Feniciërs aangeboren zijn.”
Geen woord over de kennelijk plaatsgevonden dubbelslag, maar
alles over zijn vooringenomenheid t.o.v. de Feniciërs. Merkwaardig, dat hij
over Feniciërs praat en niet over Carthagers.
Munda komt bij Polybius in zijn berichtgeving kennelijk niet
voor! En dat zal wel terecht blijken te zijn.
CORNELIUS NEPOS >>>> de viris illustribus
Geen overleveringen over deze kwestie zijn van hem bekend.
SALLUSTIUS (Jugurtha)
Deze
geschiedschrijver houdt zich eigenlijk alleen met Jugurtha van Numidië bezig.
Hij vermeldt nog wel, dat deze Jugurtha betrokken was bij de strijd om Numantia
te Spanje, maar verder komt Spanje niet in beeld.
STRABON VAN AMASEIA >>>> Geographika
Onder III 2.2.
vermeldt hij (64/63- v.C – 19 na Chr) dat Munda 1400 stadiën verwijderd is van
Carteia. We zouden dan uitkomen bij de streek van Castulo of nog verder! Strabo
verkeert echter in de veronderstelling, dat Munda bij Corduba ligt. Hier zou in
45 v.C Gnaeus Pompeius tijdens de burgeroorlog heengevlucht zijn.
Onder III 4.9. komt
naar voren, dat Caesar in 45 v.C in 27
dagen van Rome naar Obulco (=Porcuna)
is gemarcheerd met zijn leger en verder de strijd aan te gaan bij Munda. Obulco
ligt weer c.300 stadiën verwijderd van Corduba.
TITUS LIVIUS VAN
PATAVIUM >>>> Ab Urbe Condita
In het jaar 214 v.C
komt bij hem de plaats Munda in beeld. Eerder in dit jaar is er al strijd
tussen Romeinse en Carthaagse troepen te Castrum Album (bij Alicante), bij de
berg Victoria, Iliturgi en Bigerra.
Gnaeus Scipio valt
het Carthaagse legerkamp bij Munda aan (boek XXIV,42):
“Bij Munda vond ongeveer vier uur lang een
geregeld gevecht plaats. Hoewel de Romeinen bezig waren een eclatante
overwinning te behalen, werd toch het sein tot de terugtocht gegeven: Gnaeus
Scipio was door een werpspies in zijn dijbeen getroffen en de soldaten om hem
heen waren doodsbang, dat de wond fataal zou zijn.....”
Waar ligt Munda
eigenlijk? De tot dusver genoemde plaatsen liggen over het algemeen in
Oost-Spanje. De overlevering van Livius gaat verder met de vermelding van de
plaats Aurinx en dat is het huidige Jaèn in Zuid-Spanje. Munda kan dus
waarschijnlijk aan de bovenloop van de Baetis (Guadalquivir) gelegen zijn. We zouden
kunnen denken aan Montilla bij Cordoba. Overigens is een zover doordringen tot
in de Baetisvlakte niet erg zeker, zo ver van hun thuisbasis in Catalonië!
Dan zwijgt Livius
over Spanje. Er gebeurt ook volgens hem twee jaar lang niets noemenswaardig.
Dat is niet geloofwaardig. De Romeinse bevelhebbers Gnaeus en Publius Scipio
kunnen niet bewust al die tijd pas op de plaats gemaakt hebben.
Livius pakt
uiteindelijk de draad van het verhaal weer op in boek XXV 32-36 en noemt het
jaar 212 v.C. Gnaeus en Publius
Scipio beginnen met een offensief en dringen diep in Spanje door. Eerst volgt
er een confrontatie te Amtorgis (waar?--> zie mijn artikeltje daarover). Dan
splitsen de Romeinen hun leger. Hasdrubal Barcas weet de Keltiberiërs tot afval
te bewegen. Andobales/Indibiles komt te hulp met de Suessetanen.
Waarom eigenlijk
niet met de Ilergetes, wat zijn eigen volk was? Wellicht was het een
naamgenoot?
Massinissa doet goed
werk met zijn Numidische ruiterij en beide resterende Romeinse legers worden
volledig verslagen. Er is sprake van dat Gnaeus Scipio 29 dagen na zijn broer Publius Scipio sneuvelde. Waar dat precies
gebeurde is onzeker, maar wellicht geeft Plinius een aanwijzing daarvoor. Dat
getal 29 kan belangrijk zijn in een vergelijking met andere overleveringen.
Voorts is het
opmerkelijk, dat Polybius het over het jaar 211 v.C heeft en Livius noemt het
jaar 212 v.C. Als Polybius gelijk heeft, dan zou er mogelijk 3 jaar niets
noemenswaard in Spanje gebeurd zijn. Dat is nog minder waarschijnlijk. Aan de
andere kant zat Polybius 1 ½ eeuw dichter bij de gebeurtenissen dan Livius.
Caesar.
In zijn Bellum Hisp.(32,5)
noemt hij de afstand van Carteia tot Munda: 1360 stadiën. Dat komt redelijk
overeen met de afstand, die Strabo noemt: 1400 stadiën. Dat is dus een stuk
voorbij Corduba. Daarentegen gaat Ptolemeus (2.4.9.) in de 2e eeuw
na Chr. er echter weer van uit, dat deze afstand slechts 400 stadiën is en dan
zitten we ten hoogste bij Montellano /Moron in de zuidelijke Baetis en dat is
weer een heel stuk voor Corduba.
Diodorus van Agyrium.
Deze encyclopedist
uit de 1e eeuw na Chr. houdt zich vooral bezig met Sicilië (waar hij
vandaan komt), maar ook vooral met de Griekse wereld. Het voor hem verre Iberië
komt maar zelden aan bod. Als hij al verre landen beschrijft, dan vervalt hij
al snel in legenden en mythen.
Onder V.38 1-4 gaat
hij wel in op de mijnen van Iberia. Concrete aanwijzingen omtrent Munda en de
Scipio’s ontbreken echter, althans volgens het materiaal, wat mij ter
beschikking staat.
Silius Italicus.
Deze dichter leeft
van 26 – 101 na Chr. Hij is geen geschiedschrijver, maar toch noemt hij een
aantal plaatsen, die samen met Hannibal in 219/218 v.C ten strijde trokken. Hij
heeft het over het Delfische Castulo, Hispalis, Nebrissa. Carteia trok met de
kinderen van Arganthonius ten strijde. Tartessus greep naar de wapenen, net
zoals Munda. Corduba wachtte niet
af.En dat alles onder leiding van de Carthaagse kapitein Hannibal naar de
Pyreneeën.
Appianus.
Hij plaatst in het
boek Iberica (16.61) tijdens de strijd van 212/211 v.C Publius Scipio te Kastalo
en Gnaeus Scipio te Urso. De laatste plaats is ver gelegen in de Baetisvallei.
We zullen zien, dat dat laatste hoogstwaarschijnlijk een verzinsel is.
Plinius de oudere.
Hij is meer een man,
die de natuur beschrijft, maar af en toe noemt hij ook plaatsen, die voor de
geschiedschrijving relevant zijn:
NH boek III.7:
“De Baetis ontspringt in de provincie
Tarraconensis, maar niet zoals sommigen beweren bij de stad Mentesa maar in de
bergwouden van Tugia, niet al te ver van de Tader die het gebied van
Nieuw-Carthago bevloeit. Bij Ilorci maakt hij een bocht om het grafmonument van
Scipio en zich naar het westen wendend gaat hij op weg naar de Atlantische
oceaan en geeft onderwijl aan de provincie zijn naam.”
Plinius haalt hier
een aantal zaken door elkaar. Hij beschrijft goed de plaats Ilorci (=Lorqui),
maar dat ligt aan de Tader in de buurt van Murcia. De beschrijving van de loop
van de Baetis is ook prima in orde, maar de lokatie van het Ilorci moet niet
aan de rivier Baetis gekoppeld worden. Voor de lokatie van het graf van
(Gnaeus!) Scipio zijn er nu twee mogelijkheden. Ofwel bij Ilorci(=Lorqui) aan
de Tader, ofwel in de bocht van Garganta van de Baetis in de bergen van
Cazorle.
Tot zover de
overleveringen, die op zijn minst tegenstrijdig zijn met elkaar.
Voorlopige
conclusies:
- Er zijn wellicht
wel meerdere Munda’s. Een in de buurt van Cordoba en een een stuk voorbij
Cordoba. Er kan zelfs een Munda als plaats en als rivier aangewezen worden. Als
er al een Munda is, dan een plek voorbij Cordoba.
- De overleveringen
betreffende de avonturen van de Scipio’s moeten met een zwaar korreltje zout
genomen worden. Ze zullen nauwelijks in staat zijn geweest om tot in de Baetisvallei
door te dringen.
- Het getal van 27
of 29 dagen zou wel eens een eigen leven hebben kunnen gaan leiden.
- Polybius lijkt de
meest betrouwbare, zij het summiere, overlevering te geven. De anderen schrijven
veelal van hem over, of verzinnen er maar wat bij.
Hoe denken enige
hedendaagse auteurs over deze zaken?
Er zijn diverse
auteurs, die gewoon de mening van de klassieke auteurs volgen, of althans dat
neutraal berichten, zonder er echt commentaar op te geven. Er zijn er een paar,
die wel veelal kritisch commentaar geven. Een paar voorbeelden:
Caven
|
Lancel (boek 128)
|
Seibert (boek 287)
|
|
|
De Romeinse
overwinningen bij Iliturgi en Intibili in 215 v.C zijn verzinsels
|
|
|
De Romeinse opmars
in 214 v.C naar Castulo, Bigerra, Munda, Aurinx zijn verzinsels
|
|
|
In 213 en 214 v.C
was de Romeinse positie zo zwak, dat men zich alleen nog in Catalonië kon
weren en dat men niet van de afwezigheid van Hasdrubal’s leger kon profiteren
|
Gnaeus bevindt
zich bij de Tader
|
Gnaeus sneuvelt
bij Ilorci
|
|
Publius gaat in de
richting van de boven-Baetis
|
Publius komt tot
Castulo?
|
|
|
|
Hij spreekt over
28 dagen tussen het sneuvelen van Publius en Gnaeus Scipio
|
|
|
Publius wordt
minder gunstig afgebeeld en Gnaeus Scipio krijgt de heldenrol in de Romeinse
overlevering
|
En hoe was het nu
werkelijk?
Dat valt dus met
geen mogelijkheid te zeggen. De klassieke auteurs, die zorgden voor de
overleveringen, hebben er een puinhoop van gemaakt. We kunnen hoogstens een
vermoedelijke reconstructie ten beste geven. De beginvraag, of er toch niet
sprake is van enige verstrengeling en verwarring kan in ieder geval bevestigend
beantwoord worden.
☺ Polybius rept niet
over de plaats Munda in het jaar 214 v.C. We mogen gevoegelijk aannemen, dat de
Romeinse ‘overwinningen’ in dat jaar via de plaatsen Castulo, Bigerra, Munda en
Aurinx verzinsels zijn. De Romeinse positie was zo zwak, dat ze de Ebro-lijn
konden houden en in het gunstigste geval hun posities tot (en met) Saguntum. We
kunnen ook vraagtekens plaatsen bij hun eerdere overwinningen bij Iliturgi en
Intibili. Die plaatsen moeten we overigens zoeken in de streek net over de Ebro
en zeker niet in de Baetisvallei.
☻ Het preciese jaar
van de ondergang van de broers Scipio is wat minder van belang. Het is dus 212
of 211 v.C. Ook hier neig ik overigens naar de overlevering van Polybius.
♥ Het begin van de
dubbelslag. Zo dom om hun strijdkrachten te splitsen. Daar geloof ik dus niet
in. Het heeft er eerder de schijn van, dat de broers Scipio verrast werden met de
vijandelijke opmars en de vijanden plots zo dichtbij en dat ze gewoon de tijd
niet meer hadden om bijtijds hun troepen te verenigen.
♦ Lokatie aan het
begin van de dubbelslag. De positie, die Appianus noemt voor Publius (te
Kastalon) zou wel eens waar kunnen zijn. Dat maakt ook de aanwezigheid van
Andobales een stuk verklaarbaarder. Gnaeus zat waarschijnlijk een stuk
zuidelijker aan de Tader. Hier moet dus ook Amtorgis hebben gelegen, als de
naam al niet verzonnen is. Als de naam werkelijk heeft bestaan en dus ook de
plaats, dan moeten we die veel westelijker zoeken in de richting van het
bestaande Conistorgis in Zuid-Portugal of Huelva-regio. Dan wordt ook weer een
tocht van 29 dagen veel meer waarschijnlijk.
♣ In de streek
tussen Kastalon en de Ebro moet Publius Scipio zijn grote nederlaag geleden
hebben, wanneer hij Andobales komende vanaf de Ebro ontmoet. Hij wordt
achterhaald door Massinissa en tenslotte door Hasdrubal Gisgo en Mago Barcas.
♠ Ergens aan de
bovenloop van de Tader, of een andere zuidelijker gelegen rivier, bekruipt
Gnaeus het gevoel, dat Publius iets is overkomen en hij tracht terug te komen.
Dat doet hij via de bergen parallel aan de rivier, totdat hij door iedereen bij
wellicht Ilorci (=Lorqui) achterhaald wordt en volledig wordt vernietigd. Dit
zou 29 dagen na het sneuvelen van Publius zijn gebeurd. Zo’n lange tijd lijkt
niet erg waarschijnlijk.
• Tijdens de
burgeroorlog bijna twee eeuwen later komt Caesar met zijn leger in 45 v.C naar
Obulco (=Porcuna). Hij heeft 27 dagen nodig voor het traject Rome – Obulco. Dit
tijdvak lijkt wel erg op de 29 dagen tussen de beide Scipio’s! Het kan toeval
zijn, maar het kan ook ‘overgeschreven’zijn naar welke kant dan ook.
◘ Caesar verslaat
vervolgens Gnaeus Pompeius te Munda, dat op 300 stadiën van Corduba ligt. Dit
Munda moet waarschijnlijk ten noordoosten van Cordoba hebben gelegen. Caesar
noemt niet voor niets het traject Carteia -> Obulco. Dus moeten we Munda in
diezelfde richting zoeken.
○ Dat er een Gnaeus
Scipio is en een Gnaeus Pompeius. Daar geloof ik dus wel in. Er waren vele
Romeinen met de voornaam Gnaeus.
Met andere woorden:
er zijn heel wat verzinsels in de overleveringen geslopen. Het is allemaal
eenvoudiger, dan is voorgesteld.
H.R.van Diessen
Apeldoorn, 2009.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten