Of hoe weinig we
eigenlijk zeker weten van de vroegste geschiedenis van de Feniciërs.
Begin:
De naam is verankerd aan een klomp steen met een
deksel, die in 1923 werd ontdekt in Byblos. De Egyptoloog P.Montet brengt een
sarcofaag aan het daglicht en treft er een inscriptie op aan. De afmetingen
zijn 152 cm breed en 305 cm lang, althans volgens de catalogus van de overigens
prachtige tentoonstelling I Fenici te Venetië (1988). Het boek De Levant
(Könemann 1999/2000) lijkt wat preciezer te zijn: lengte 297 cm, breedte 115
cm, hoogte 140 cm. Het is een eerste voorbeeld over de verwarring en uitleg,
zelfs bij zoiets eenvoudigs als de omvang van de doodskist.
Afbeelding Sarcofaag: ANEP 286, 456-459.
Eerste
datering:
P.Montet publiceert zijn vondst in de publicatie:
BYBLOS ET L’EGYPTE, Paris 1925 (blz 228-238). In het graf, waarin de sarcofaag
werd gevonden, bevonden zich vazen met de naam van Ramses II (1279-1212 v.C).
Het is geen wonder, dat in eerste instantie het object en de aangetroffen
afbeeldingen en inscriptie gedateerd werden naar de 13e eeuw v.C.
Zie: R.Dussaud, Les inscriptions phéniciennes du tombe
d’Ahiram, roi de Byblos, Syria 5, 1924, blz 135-157 + Syria 6, 1925, blz 104.
De
eerste commentaren:
Vincent, Revue Biblique 24, 1925, blz 183 + 25,
1926, blz 463
Cook, Palestina
Exploration Fund, 1925, blz 269
Albright, Journal
Palestine Oriental Society 6, 1926, blz 76 + 7, 1927, blz 122.
Hans Bauer, Orientalische LiteraturZeitung 28,
1925, blz 129
Lokatie
van het graf:
De koninklijke graven bevinden zich in de
Noordwest-hoek van Byblos binnen de muren van de toenmalige stad. Voor wat
betreft de opgravingen => Zie: M.Dunand, die van 1926-1973 hier actief is
geweest.
Opmerking; de letters met speciale tekens worden zo goed
mogelijk afgebeeld, zoals dat hoort. Daar waar dat niet goed mogelijk is OP
DEZE COMPUTER, wordt bijvoorbeeld een punt, die eronder moet, achter de letter
geplaatst!
Hoe ziet de sarcofaag er uit:
N.Jidejian beschrijft in 1968 de kist (Byblos
through the Ages) en ook Porada (E.Porada, Notes on the
Sarcophagus of Ahiram, JANES 5, 1973, blz 355-372.)
doet dat in 1973 uitgebreid (zie Krings, blz 471).
De kist is uit een geheel gemaakt van kalksteen met daarop
een rode beschildering. De sarcofaag wordt als decoratie gedragen door vier
kruipende leeuwen.
Aan een kant van de sarcofaag wordt een koning of
godheid afgebeeld op een troon en bewaakt door gevleugelde sfinxen.
In zijn linkerhand houdt hij een voorwerp of een
bloem. Zijn voeten rusten op een voetenbankje. Voor hem staat een rijkelijk
voorziene tafel, dan wel altaar. Hiernaartoe bewegen zich zeven personen
(mogelijk hovelingen). Voorop loopt mogelijk de zoon? De twee uiteinden van de
sarcofaag hebben gebeeldhouwde reliefs van vier vrouwen. Twee van hen slaan op
hun borsten, of houden hun borsten vast en twee heffen hun armen boven hun
hoofden in waarschijnlijk een pose van verdriet.
De andere kant van de sarcofaag laat een
processie zien van personen, die geschenken of offerandes dragen en aanslepen.
Allereerst twee vrouwen met manden op hun hoofden gevolgd door twee mannen, die
kruiken dragen op hun schouders. Dan komt er een man, die een geit begeleidt en
tenslotte drie personen met de handen opgeheven als begroeting, als uiting van
verdriet, of biddend.
Boven deze reliefs is een fries aanwezig met
lotusbloemen, die om beurten open of dicht zijn. Beneden het lotusbloemen
motief is er een soort touw of koord aangegeven, dat om heel de sarcofaag heen
loopt.
Op het deksel van de sarcofaag worden
uitsteeksels (als een soort handvaten) gevormd door de koppen van twee leeuwen,
die gebeeldhouwd zijn in een laag relief. Op dit deksel staat ook de beroemde
inscriptie afgebeeld, waaronder nog een pseudo-hiëroglyphenschrift waarneembaar
is. Voorts staan er op de deksel nog afbeeldingen van twee bebaarde mannen in
een manteljurk-achtige kledij. Zijn dit Ahiram en Ittobaäl? Aan de bovenkant
van de deksel is in laag relief de figuur op lichaamsgrootte van een koning(?)
weergegeven.
(Zie o.a.: M.Haran, The Bas-Reliefs on the Sarcophagus
of Ahiram, King of Byblos in the Light of Archeological and Literary Parallels
fron the Ancient Near East, Isr.Expl.Journal, 1958, blz 15-25).
De
invloeden:
De sfinxen functioneren in de
late bronstijd bij Syrische tronen als dragers van de troon en zijn meer een
structureel dan een decoratief element van de troon (Metzger,
Königsthron und Gottesthron, 1985, blz 259). De vleugels zouden
normaal gesproken in de hals moeten beginnen, maar doen dat bij de
Ahiram-sarcofaag pas bij de borst, hetgeen “anatomisch” vreemd is (Metzger,
Königsthron und Gottesthron, 1985, blz 264). De rechtopstaande
staart vormt het begin van de rugleuning van de troon en is vergelijkbaar met
vondsten te Garoub, Enkomi, Bogazkoy en met een Hyksos scarabee en divers
Myceens werk (Metzger, Königsthron und Gottesthron, 1985, blz
267). Over het algemeen geven de sfinxen echter een Egyptische
invloed weer, zeker in combinatie met veelvuldig voorkomende lotusbloemen
(Jidejian, Byblos through the Ages, 1968).
De omgekeerde mogelijke lotusbloem in de hand van de man op de troon is het
symbool van de dood. Samen met de fries geeft dit de Egyptische invloed weer (Mazel,
Avec les Phéniciens…1971, blz 62 e.v.).
De leeuwen laten een
Syrisch/Mesopotaamse invloed zien en dat geldt ook voor het touw-ontwerp
(Jidejian, Byblos through the Ages).
Mazel vermoedt, dat dat laatste wellicht in verbinding is te brengen met de
invloed van de Zeevolken: het touw-motief zou in feite golven aangeven.
De leeuwen kunnen ook een Hettietische
achtergrond hebben (Mazel, Avec les Phéniciens…1971, blz 62
e.v.). De troon, het gewaad, het kapsel geven de invloed
van de Mesopotaamse kunst weer (Mazel, Avec les Phéniciens…1971, blz 62
e.v.).
Mazel ziet de vrouwen op de sarcofaag als klaagvrouwen in
een Hebreeuwse en Fenicische rouwkledij (Saq). Zij rukken zich de haren
uit het hoofd en krabben zich de borsten open. Harden heeft het in dit verband
over Levantijnse tunieken met gordels (Harden, The Phoenicians, 1980, blz 173).
Als het al een begrafenisoptocht is, dan is de
gelijkenis met het Adonis-festival eeuwen later frappant (Krings,
blz 330).
Wie
is de afgebeelde vorst op de troon?
De afgebeelde vorst op de troon is waarschijnlijk
Ahiram vindt een meerderheid van de geleerden:
H.Gressmann, AOB blz 190 Zeitschrift fur die Alttestamentliche
Wissenschaft 42, Giessen/Berlin 1924, blz 349
P.Montet, Byblos et L’Egypt,
Textband 1928, blz 299 e.v.
L.H.Vincent, Les
fouilles de Byblos ,
RB 34 1925, blz 182
R.Dussaud, Les
quatres campagnes de fouilles … à Byblos ,
Syria 11, blz
181 e.v.
K.Galling,
Bibliches RealLexikon 1937, blz 416
J.B.Pritchard,
ANEP blz 302
H.Frankfort, Art
and Architecture, blz 159 e.v.
M.Noth, Die Welt des Alten Testamentes, 1953, blz
125 e.v.
Toch is dit niet waarschijnlijk, als de sarcofaag
uit de 13e/12e eeuw v.C stamt, of men zou een
oorspronkelijke beeltenis dan verwijderd moeten hebben en vervangen door een
nieuwe en daar zijn geen sporen van te zien. Blijft over, dat Ahiram toch
teruggaat in tijd ook naar de 13e/12e eeuw v.C!
M.Haran is weer een heel andere mening toegedaan
en stelt, dat de persoon een godheid is en mogelijk MOT. [M.Haran,
The Bas-Reliefs on the Sarcophagus of Ahiram….]. Hij ziet het voorwerp in de hand niet als
een omgekeerde lotusbloem, maar als een heerserstaf met leren riempjes (een
soort gesel, zweepje). Bovendien staat er voor de figuur een altaartafel,
waarnaar offerandes worden aangesleept (olie, geit, wijn e.d). Metzger ziet dat
laatste echter als een tribuutbetaling aan de koning dan wel als zijn laatste
avondmaal (Metzger, Königsthron und Gottesthron, 1985).
Ook hier blijft het dus nog even gissen, wat nu feitelijk de waarheid is.
Globale
inhoud van de aangetroffen inscriptie:
De zoon Ithobaäl maakt een sarcofaag voor zijn
overleden vader Ahiram (koning van Byblos), waarbij hij eventuele grafschenners
allerlei verschrikkingen toewenst.
KAI 1 = Kanaanäische und aramäische Inschriften,
W.Röllig/H.Donner, Wiesbaden 1962-64 (3e ed:1971-76). TSSI III, 4: Textbook of Syrian Semitic Inscriptions,
J.C.L.Gibson.
Ithobaäl behoeft niet de opvolgende koning te
zijn. Het lijkt waarschijnlijk, dat hij dat niet is. Hij is weliswaar de zoon,
maar er kunnen nog andere zonen zijn. Ithobaäl is de schrijver, die grote
zorgen heeft over het graf van zijn vader en iedereen verwenst, dat het graf
alsnog gaat schenden.
naam
|
AHIRAM
|
ITHOBAAL
|
fenicisch
|
’hrm
|
’tb‘l
|
hebreeuws
|
ahirôm
|
’Etba‘al
|
akkadisch
|
|
Tu-ba-il/Tu-ba-’-lu
|
grieks
|
|
(E)ithobalos
|
latijns
|
|
Itibalis
|
betekenis
|
mijn broer is verheven/verheerlijkt
|
Baäl is met hem
|
Een
andere datering:
Zoals gezegd werd de kist aangetroffen in een
omgeving met 13e eeuwse voorwerpen, zoals een ivoren plaquette en 2
vazen met cartouches van Ramses II. Ook de gebeeldhouwde decoratie van de kist
past goed bij de 13e eeuw. Zo stelt Dimitri Baramki nog in 1961, dat
Ahiram een tijdgenoot van Rameses II (1298-1232 v.C)
was (blz 25 Phoenicia and the Phoenicians).
Er waren echter ook potscherven aanwezig uit de
vroeg-ijzer periode. Verder bleek er een ivoren beeldje (Montet
CXLII nr.878) aanwezig te zijn, dat Barnett in 1982 (blz
46-47) op de 10e eeuw v.C gedateerd heeft (Krings
blz 517). Bovendien bleek de inscriptie gedeeltelijk
gegraveerd op delen van de deksel, die beschadigd waren! Sidney Smith
suggereert dan ook al, dat de kist eerder en voor de tijd van Ahiram al werd
gebruikt (Alalakh and Chronology, 1940, blz 46, note 117).
W.Culican schrijft dan ook in 1967 de stenen
doodskist van Ahiram toe aan de 10e eeuw v.C en vind de oude
inscripties van Thera en Rhodos veel lijken op die van Ahiram (Kooplieden
blz 124+127). Er ligt ook een parallel met vondsten uit
Kreta (Tekké).
De kist stamt dus wel uit de 13e/12e
eeuw, maar de inscriptie met Ahiram en Ithobaäl uit een paar eeuwen later en
wel op grond van vergelijkbare inscripties op beelden van Seshonq I (950-929
v.C) en Orsokon I (929-893 v.C)!
Er is dus sprake van hergebruik!
Voor wie werd de kist in de 13e/12e
eeuw dan wel gebruikt?
Uit de 14e eeuw kennen we nog een
Rib-Addi (ca.1375-1355) via de El-Amarna brieven, maar die is dus te ver terug
in tijd om serieus in aanmerking te komen. Verder kennen we uit de periode 13e/12e
eeuw eigenlijk niemand.
Pas omstreeks 1075 komt er een koning Zakarbaäl
in beeld t.t.v. de reis van de Egyptenaar Wen Amon naar zijn stad. Dan volgt er
weer een hiaat tot c.950, wanneer de koning Yehimilk over Byblos regeert. In
dit hiaat ware Ahiram te plaatsen en dan specifiek in de periode c.1000-950.
Althans dit lijkt de meest gangbare opvatting te zijn van c.1940-1980 na Chr.,
maar niet iedereen denkt er zo over.
Bedenk overigens, dat zowel kist als deksel uit
geheel andere tijden kunnen komen! Bijvoorbeeld de kist uit de 13e
eeuw, maar de deksel uit de 14e of juist veel jonger. Wie zal het
zeggen?
In ieder geval plaatst V.Krings deze in de “Manuel
de recherche: La Civilisation Phénicienne et Punique, E.J.Brill, New
York/Leiden/Leulen 1995” (op blz 225)
vlak na de tijd van Ashur-bel-kala (1073-1056 v.C),
die Arwad bezocht schijnt te hebben.
Een
herdatering:
KAI 1 uit Byblos zou
dus uit c.1000 v.C stammen. Paleografisch valt daar veel voor te zeggen, maar
linguïstisch zijn er twijfels. Wat de rol van het speciale Bylos-dialect met
het achtervoegsel”-h” en het betrekkelijk voornaamwoord “z”. Het oud-giblitisch
zien we in de inscriptie van Ahiram naar voren komen bij de samenvoeging met de
“t-“:
thtsp
‘
|
dat [de scepter] zal
breken
|
ththpk
|
dat [de troon] omver
geworpen zal worden
|
M.Bernal pleit voor
c.1400 v.C.als datering van de Ahiram-inscriptie op grond van het meeste
objectieve criterium der linguïstiek, want hij zegt in zijn boek “Cadmeian Letters”,
dat de Grieken het Fenicische alfabet al voor 1400 v.C kwamen lenen. Zelfs
Rib-Addi komt dan weer in beeld als eerste gebruiker van de sracofaag. Ook
G.Garbini in “Sulla datazione di Ahiram” (AION 37, 1977 blz 81-89)
baseert Ahiram op c.13e eeuw vanwege de linguïstische
verschijnselen, zoals:
-
de vorm van het relatieve voornaamwoord
-
eind stamletter van zwakke werkwoorden
-
het ontbreken van een definitief lidwoord
-
de vorm van het 3e mannelijke
enkelvoudige voornaamwoord toevoeging
-
de infix-t vorm van het werkwoord
-
onveranderlijk rededeeltje ’l
-
de vorm van de naam ’hrm
[AION=Annali
dell istituto Orientali di Napoli]
Deze linguïstische
motieven zijn echter volgens Edward M.Cook te zwak voor een verschuiving van de
datering met een paar eeuwen. De 7 argumenten worden bijna allemaal als niet
overtuigend gezien, maar dus niet geheel.
JOURNAL NEAR EASTERN STUDIES 53, Univ.of Chicago,1994,
On the Linguistic Dating of the Ahiram, Edward M.Cook, Inscription KAI 1.
We blijven dus nog even
hierover twisten. Wat te denken bijvoorbeeld van het gebruik van de
rechtopstaande kleine tussenstreepjes als scheidingstekens tussen de woorden.
Dat is voor Fenicische zinnen heel ongebruikelijk en komt of voor bij heel
archaïsche teksten als deze, of pas veel later weer bij Neo-Punische teksten.
Het gebruik van de scheidingstekens pleit dus voor een hoge datering. Overigens
ontbreken de scheidingstekens op twee plaatsen in de Ahiram inscriptie en wel
een keer tussen MLK GBL en op het eind tussen YMH en SPRH.
‘Waarom is dat? Weggesleten of vergeten?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten