Feniciërs als verbinders in de filosofie tussen Europa en
het Verre Oosten?
Dat is een donders moeilijk onderwerp, zeker voor mij, die
nauwelijks kaas heeft gegeten van de filosofie. Ik ben er toch maar eens in
gedoken om een begin van antwoord op jouw vraagstelling te vinden:
Mijn eerste opwelling is om er meteen maar nee tegen te
zeggen, maar zelfs voor een bot nee moet je toch ook met enige vorm van
argumentatie komen. Misschien ga ik ook nog wel van mening veranderen.
De eerste vraag, die bij mij naar boven komt, is: Zouden
ze er fysiek toe in staat zijn geweest om een direct lijfelijk contact tussen
filosofen van beide werelden tot stand te brengen in de periode, dat we kunnen
spreken van Feniciërs?
De Feniciërs waren als entiteit (ruim bemeten) aanwezig van
c.1400 v.C tot en met de 4e eeuw na Chr.
In het begin treffen we ze aan in de Libanon, Israël en
Syrië. Ze noemen zich geen Feniciërs. Die naam komt van de Grieken. In feite
was het een vermenging van volken en stammen, waarbij de Kanaänieten het
hoofdbestanddeel vormden. Zo noemden zij zich en dat blijven ze doen tot zelfs
bij St.Augustinus, de bisschop van Hippo Regius in Noord-Afrika (eind 4e
eeuw na Chr). De Feniciërs zijn dus voor een belangrijk deel autochtoon te
noemen, maar dat laat onverlet, dat er ook andere stammen zijn binnengekomen en
die zijn goeddeels geassimileerd. In de wetenschappelijke wereld wordt er nog steeds
hevig gediscussieerd over de herkomst van de Feniciërs en dat was in de oudheid
ook al zo. Zo zijn er klassieke schrijvers, die zeggen dat ze afkomstig zouden
zijn vanuit de Rode zee, Zuid-Arabië, Perzische golf. Nu liggen er in die
gebieden ook daadwerkelijk aanknopingspunten om zulks te veronderstellen, maar
het is moeilijk uit te maken, of dat met de herkomst of met de latere
uitwaaiering te maken heeft.
Er is zelfs een hedendaagse stroming, die er van uit gaat,
dat in ieder geval één stam uit India komt. Die zouden als stam (Pani) een
onderdeel vormen van de Rig Vedda. Ze zouden via de Perzische golf uiteindelijk
Kanaänietisch gebied hebben bereikt. Er zijn nog andere theorieën te noemen,
maar die worden steeds fantastischer en niet of nauwelijks meer te geloven.
In het beste (voor mij onwaarschijnlijke) geval kan er dus
een stam geweest zijn uit India en dat ligt al dichtbij China.
Vanaf c.1200 v.C gaan de Feniciërs als een soort
zeezigeuners uitwaaieren over de Middellandse zee en vanaf c.1000 v.C gaat dat
meer gestructureerd onder de paraplu van de lokale heersers van vooral Tyrus,
Sidon en Arwad. Ook zien we ze dan opduiken in de Rode zee in een ‘joint
venture’ met Salomo van het Joodse rijkje. Ook over land dirigeren ze hun
karavanen door het Midden-Oosten en uiteindelijk ook door de Sahara. Vanaf de 9e
eeuw bevaren ze Atlantische kusten van Spanje, Portugal en Marokko. Farao Necho
stuurt ze in 605 v.C volgens Herodotus om Afrika heen. In de 6e/5e
eeuw ondernemen de Carthagers Hanno en Himillco hun zeetochten naar West-Afrika
en West-Europa. Indrukwekkend allemaal, maar ze komen niet in de buurt van het
Verre Oosten. Het dichtst bij China komen ze in het kielzog van Alexander de
Grote, die tot in Afganistan en India kwam. Arrianus bericht daarover:
Fenicische marskramers volgden op enige afstand het leger van Alexander.
Je bent dus in eerste instantie geneigd te geloven, dat de
Feniciërs geen directe verbinding tussen dit oost en west tot stand hebben
gebracht, ware het niet, dat in de Carthaagse legers van de 3e eeuw
v.C opeens olifanten opduiken met Indische menners. Hoe kwamen die daar dan
terecht? Het antwoord ligt waarschijnlijk bij de Grieken. Pyrrhus van Epirus
was de eerste, die in het westen gebruik maakte van deze tanks uit de oudheid. Hij
kreeg ze via de Hellenistische diadochen, die na Alexander de Grote over het
Midden-Oosten zijn gaan heersen. En ook Carthago kwam zo aan een zooitje
olifanten met hun berijders via farao Ptolemeus van Egypte, die dus in feite
een Griek/Macedoniër was. Het kan natuurlijk wel zo zijn, dat de Fenicische
marskramers (zie: Arrianus) in het kielzog van het leger van Alexander de Grote
daarbij een rol hebben gespeeld. In dit verband is het opmerkelijk, dat de
eilanden van Bahrein toen de Griekse namen Tylos en Arados hadden, hetgeen
gewoon afgeleid is van de Fenicische steden Sour/Tyrus en Arwad. Er is meer
Griekse inbreng via het heerschap Eudoxus van Cyzikus (overlevering via Strabo).
Deze ontdekkingsreiziger ging vanuit Egypte in de 1e eeuw v.C op pad
met een schip in de Rode zee. Hij wist via de Indische oceaan India te
bereiken. Hij deed dat nog een keer, omdat zijn meegebrachte goederen de eerste
keer door de Griekse farao in beslag werd genomen. Op zijn terugreis uit India
raakt hij uit de koers en spoelt aan in Somaliland, waar hij een (ander) scheepswrak
tegenkomt. Hij neemt de boegspriet ervan mee terug naar Alexandrië en in de
haven aldaar herkennen Fenicische zeelui van Gadir (nu:Cadiz) het als afkomstig
van een van hun schepen. De Gaditanen hebben dus, als het verhaal waar is,
Afrika ook van de andere kant om bijna helemaal omzeild, maar het is nog steeds
niet de kant van het Verre Oosten op. We moeten wachten tot c.150 na Chr,
wanneer een Griek Ptolemaios een prachtig uitgevoerde wereldkaart vervaardigd,
waarop ook India en China (weliswaar verkeerd) staan afgebeeld, maar toch: men
had toen weet van China en omgeving!
Al bij al denk ik, dat het via de Grieken moeten zijn
geweest, als er al ooit een verbinding tussen West-Europa en het Verre Oosten
in de oudheid (via India?) tot stand kwam.
Een andere invalshoek: Sluit het Fenicische gedachtengoed
aan bij wat er in het Verre Oosten aan denkbeelden naar boven kwam?
Dit is voor mij nog moeilijker na te gaan. Ik kan alleen het
weinige noemen van wat ons aan denkbeelden over het leven en de wereld leefde
bij de Feniciërs is nagelaten. Dat is niet veel. Dat heeft twee oorzaken.
Enerzijds waren het lui, die zich daar niet zo mee bezig hielden. Voor hen was
economische gewin verreweg het belangrijkste. Anderzijds waren er priesters in
hun heiligdommen, die wel degelijk hierover schreven, maar ja, helaas op
perkament, leer of papyrus en dat is vrijwel allemaal verloren gegaan. Er is
een enkele schamele uitzondering, die via Eusebius (bisschop van Caesarea) tot ons
gekomen is. In de 1e eeuw na Chr was er ene Philo van Byblos, die
als een der laatste Fenicische geleerden in zijn stad probeerde nog iets van de
oude Fenicische normen en waarden te redden door dat in het Grieks te vertalen.
Zo vertaalt hij een Fenicische geschiedenis van Sanchuniathon (Sakon-Yaton =
door Sakon gegeven) uit de 14e eeuw v.C. Naast een boel onzin over
slangen bijvoorbeeld verhaalt hij echter ook over het ontstaan van de wereld en
het begin van de mensheid. Hij verhaalt over het begin van de religie, waarbij
de menselijke weldoeners/uitvinders eerst als helden werden vereerd en die
later door de mensheid werden gezien als goden. Met name het opgenomen
scheppingsverhaal is eigenlijk verrassend modern. Darwin zou het zo
opgeschreven kunnen hebben. Het riekt in ieder geval naar de evolutietheorie.
Ik heb enige passages hierbij weergegeven:
2.2.KOSMOGONIE
............
Vlg.Eusebius:
806:11
I,9,30
Philo, na deze zaken verklaard te hebben in
de inleiding, begint de vertaling van Sanchuniathon en zet de Fenicische
theologie min of meer als volgt voort:
............
806:15
I,10,1
Hij neemt als waar aan, dat in het begin
alle dingen donker, winderig, mistig waren of door een windstoot van donkere
mist en een troebele, waterig "chaos", donker als Erebos.(1)
806:16
Deze zaken waren grenzenloos en gedurende
een lange periode hadden zij geen grens. Hij zegt:
Vlg.Philo:
806:17
En toen de wind zijn eigen primaire elementen
liefhad en er een mengsel werd gevormd, werd dat 'plexus' Pothos (Verlangen)
genoemd. Dit 'plexus' is de bron van de schepping van alle dingen. Maar hij
[Pothos] had geen weet van zijn eigen schepping.
..........
806:20
En uit zijn verbinding [met de wind] werd
'Mot' geboren.
806:21
Sommigen zeggen, dat ['Mot'] een soort slijm
is; anderen dat het een verrotting van een watermengsel is.
806:22
En uit deze verrotting werd elk zaad van de
schepping en [het] ontstaan van alle [dingen] geboren.
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
1) ofwel:
Hij neemt als waar aan, dat er in het begin een donkere waaiende lucht was of
een zweem van donkere lucht en een troebele duistere 'chaos'. (Ebach).
806:23 I,10,2
En er waren enige levende dingen, die geen
zintuiglijke waarneming bezaten; hieruit werden levende wezens geboren, die
verstandelijke vermogens (1) hadden. En zij werden "Zopasemin"(2)
genoemd, hetgeen waarnemers van de hemelen betekent en zij hadden de vorm van
een ei. En 'Mot' liet de zon en de maan, de sterren en de grote lichtgevende
lichamen stralen. (3)
.........
Vlg.Eusebius:
806:27
I,10,3
Zo is hun kosmogonie, die openlijk de
godloosheid introduceert. Laat ons vervolgens nu bekijken hoe hij zegt hoe de
ontwikkeling van dieren zich ontwikkelde. Hij zegt dienovereenkomstig:
Vlg Philo:
806:28
I,10,4
En toen de lucht in licht veranderde (4), vanwege
het verbranden van zowel het land als de zee, ontstonden er winden en wolken en
grote stortregens vanuit de hemelen en overstromingen.
............
806:31
En toen [de wateren] apart werden gezet en
gescheiden werden van hun oorspronkelijke plaats vanwege de zon,
............
807:3
En als gevolg van de botsing van de donders,
ontstonden de verstandelijke wezens, die hierboven genoemd werden,
807:4
en als een gevolg van het lawaai werden zij
angstig,
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
1) ofwel:
zintuiglijke waarneming. (Ebach).
2) =
hemelwachters vanuit aarde naar hemel of andersom.
3) ofwel:
en Mot gaf licht als de zon en de maan, de sterren en de grote lichtgevende
lichamen. (Ebach).
ofwel:
en Mot had de vorm van een ei en Mot gaf licht.... enz.(Clemen).
4) ofwel:
En toen de lucht helder geworden was, ..... enz. (Clemen).
807:5
en man en vrouw werden in beweging gezet in
aarde en zee. (1)
Vlg.Eusebius:
807:6
I,10,5
En dit is hun optekening van de generatie
van dieren. Na deze zaken gaat dezelfde auteur verder en zegt:
Vlg.Philo:
807:7
Dit zijn de zaken, die gevonden werden in de
geschreven kosmogonie van Taautos en in de commentaren over zowel de
veronderstellingen als de bewijzen, dat zijn geest zag en vond en aan ons
overgebracht heeft.
............
Vlg.Eusebius:
807:10
I,10,6
Na deze zaken, waarbij de namen van de
winden Notos, Boreos (2) en de anderen werden genoemd, gaat hij verder:
Vlg.Philo:
807:11
Maar aan deze, wijdden de ouden de producten
van de aarde en beschouwden hen goddelijk;
807:12
en zij aanbaden deze zaken, waarop zij en
allen, die hen vooraf gingen of hun nakomelingen zijn, hun leven vervolgden;
807:13
en zij voerden offers in van drank en
wierook. (3)
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
1) Alternatief
voor I,10,4 vlg.Ebach: En toen de lucht in licht veranderd was door de hitte
van het land en de zee, ontstonden er vanuit de hemelen winden en mist en grote
stortregens en wolkbreuken. En toen de wateren apart werden gezet en gescheiden
werden van hun oorspronkelijke plaats vanwege de gloed van de zon en toen alles
in de lucht elkaar ontmoette en botsten, toen ontstonden donder en bliksem en
als gevolg van het lawaai van de donderslagen werden de hierboven genoemde
waarnemingskundige wezens opgeschrikt en werden in beweging gezet op de aarde
en in de zee, mannetjes en vrouwtjes.
2) ofwel
zuiden en noorden wind.
3) ofwel:
en zij brachten hen gaven en offers. (Clemen).
807:14
Maar zij bewaarden medelijden, hartstocht en
het treuren voor de afwijkende groei van de aarde en voor het eerste begin van
de levende dingen van de aarde en voor [hun begin] en van ieder ander en voor
hun einde, toen zij uit het leven stapten.
............
Vlg.Eusebius:
807:17
En hij vervolgt:
Vlg.Philo:
807:18
I,10,7
Dit waren de [uitgesproken] denkbeelden in
[hun] aanbidding overeenkomend met hun zwakheid en hun gebrek aan moed in die
tijd.
De verschillende nummeringen slaan op de verschillende
notaties in de vertalingen.
Zo, en nou mag jij
aan de bak. Lijkt het ook maar iets op de denkbeelden van het Verre Oosten?
Toetje: we kennen ook enige Fenicisch/Griekse filosofen/geleerden
van allerlei pluimage:
Zenon.
1.van Kition. Hij werd in 333/2 v.c geboren in Kition, zoon
van een rijke koopman Mnaséas. In 312/11 vertrekt hij naar Athene en verbreidt
daar de leer van het Stoïcisme. Hij overlijdt in 264 v.C.
2.van Sidon. Leerling van Zenon van Kition. Auteur van o.a.
“Sidoniaka” en “het leven van filosofen”.
Sidon is een geestelijk centrum:
In de 1e eeuw na Chr zegt men: Tegenwoordig worden de meeste wetenschappen
bestudeerd te Sidon en Tyrus.
-Mochios, de Sidoniër, zou omstreeks 1000 v.C de
atoomtheorie hebben ontdekt, alhoewel een enkele bron vermeldt, dat hij zelfs
voor de Trojaanse oorlog geleefd heeft.
Môkhos stelt, dat het universum bestaat uit deeltjes atomen
en iedere atoom voor zich is ook weer deelbaar. Democritus neemt deze theorie
in de 10e eeuw v.C in gewijzigde vorm over. Damascius in de 6e
eeuw na Chr zegt, dat Môkhos een interressante kosmogonie heeft ontwikkeld. Hij
wordt overigens in een adem genoemd met Sanchuniathon bij Atheneus in
Deipnophistae (126A): “degenen, die
Fenicische geschiedenissen schrijven, jouw landgenoten Sanchuniathon en
Mochos.”
-De tafels van vermenigvuldiging en de stelling van
Pythagoras zouden in Sidon zijn opgesteld. Pythagoras (570-497 v.C) werd
volgens een bron geboren in Sidon uit Tyrische ouders. Als 2-jarige werd hij gedoopt
in het water van de Adonis-rivier bij Afka. Daarna ging hij naar Samos om o.a.
bij Thales van Milete (ook een Feniciër) in de leer te gaan. Op 18 jarige
leeftijd gaat hij terug naar Tyrus (school Môkhos). Hij volgt retraites op de
berg Carmel. Vervolgens komt er een periode van gevangenschap in Egypte en
Babylonië. Als hij 56 jaar is, zien we hem weer in Griekenland en dan pas komt
zijn beroemde hypothese tot stand.
Een andere bron zegt, dat hij te Samos werd geboren. Hij
wijkt uit naar Crotone. Daarna volgen grote reizen. In Babylonië komt hij in
contact met Zarathoestra. Dan verder naar Arabië en Thrakië. Hij onderzoekt de
getallenleer en de psychologie, kent veel navolging, maar er zijn geen eigen
geschriften van hem bekend.
- Een vorm van kunst is ook de beeldhouwkunst, die zo
prachtig tot uiting komt bij de vele prachtige sarcofagen, maar ook op diverse
reliefs, zoals die van de pseudo-tribuun. Die moet omstreeks 350 v.C tot stand
zijn gekomen. We zien een moeizame vermenging van Fenicische en Griekse motieven
-De filosoof Boëthos (2e
eeuw v.C) maakt in Sidon een verhandeling over de aard van de ziel.
(alles naar zeggen van
J.Mazel, boek 16). Hij hangt met zijn broer Diodotus het pantheïsme aan
en beschouwt het universum als twee helften (een goddelijke en een
wereldlijke). Een andere Boëthos van Sidon leeft t.t.v.Augustus en beoefent te
Athene de peri-pathetische filosofie.
-De dichter Antipater van Sidon werd elk jaar slechts op één
dag, zijn verjaardag, door koorts overvallen en stierf daar ook aan, op
behoorlijk hoge leeftijd (Plinius 7.172).
-Straton, de zoon van Straton uit Sidon munt uit in het
bespelen van de cither tijdens de musea in Griekenland volgens een gedenksteen
te Erimo-Kastro.
-Aratus van Soli uit Cilicia verbleef ergens na 275 v.C te
Athene en sloot zich aan bij de
filosofische school van Stoa (Zeno van Kition). Hij schrijft over
sterrenconstellaties en de hemelse sferen en hoe de mannen van Sidon op de
sterren voeren:
“Het is door Helice (grote
beer), dat de Achaeërs op de goddelijke zee hun weg vonden bij het besturen van
hun schepen, maar in de andere ster (Cynosura of kleine beer) stelden de Feniciërs
hun vertrouwen als ze de zee overstaken. Maar Helice, die groot verschijnt in
het begin van de macht, is helder en makkelijk terug te vinden; maar de andere
is klein, en toch beter voor de zeelui; want in een kleinere ruimte wentelen
alle sterren. Door haar gidsfunctie sturen de mannen van Sidon hun rechte
koers.”
Strabo is in de 1e eeuw na Chr onder de indruk
van Sidon als een centrum van kunsten en wetenschappen (16.2.24): “De Sidoniërs zijn
volgens de traditie bekwaam in vele mooie kunsten, zoals de dichter (Homeros)
ook al uitlegt: en daarnaast zijn zij filosofen in de wetenschappen van astronomie
en rekenkunde, waarbij zij hun studies begonnen zijn met practische
berekeningen en met het zeilen bij nacht; want iedere tak van kennis heeft te
maken met de handelaar en de scheepseigenaar; want bijvoorbeeld de geometrie
werd uitgevonden, omdat de opmeting van landen nodig was door de Nijl, wanneer
het zijn grenzen overschrijdt bij overstromingen. Deze wetenschap kwam bij de
Grieken via de Egyptenaren; astronomie en rekenkunde kwam van de Feniciërs; en
tegenwoordig bevindt zich de meeste verzameling aan kennis in elke andere tak
van filosofie bij deze steden. En als we Poseidonius mogen geloven, dan komt
het oude dogma over atomen van Mochus, een Sidoniër, die voor de Trojaanse
oorlog werd geboren.”
Tijdens de Romeinse periode floreerde ook een school van
beeldhouwers te Sidon. Zo kennen we een witte marmeren sarcofaag met
beeldhouwpanelen, die de mythe van Marsyas voorstellen. De overblijfselen van
Hermogenes (50 jaar) vinden in de sarcofaag zijn laatste rustplaats.