Ceterum Censeo.
Een reisbezoek van J.Rentes de Carvalho aan Carthago. Hij wenste door
het lezen van het boek van Flaubert (Salammbo) vurig de stad te zien. Het werd
een deceptie. Tenslotte wierp ik een laatste blik op de mistroostige
verlatenheid en klom ook de helling op naar een verfrissing en de bus, die me
vandaar zou wegvoeren.
53.8 Ceterum Censeo J
Rentes de i.e.v.v:Harrie Lemmens
Carvalho Artikel reisverslag
Je moet ook
oog voor het Fenicische verleden hebben. Ga niet op zoek naar kolossale
tempels. Die zul je niet vinden. Een eenvoudige steen is al wat je deel zal
zijn. En dan je verbeeldingskracht aan het werk zetten. Als je geluk hebt, dan
zit er in zo’n steen misschien wel een gat en heb je mogelijk wel te maken met
een anker. Zoiets overkwam me op een strand aan de zuidoostpunt van
Spanje. Hij was te zwaar om te vervoeren,
maar ik weet nog de exacte lokatie op de meter nauwkeurig. Je moet ook niet
naar de bekende toeristische plekken gaan, maar je eigen route uitstippelen,
zoals:
UTICA
Op
een warme dag in het jaar 1982 reed ik van Tunis naar het noorden. Ik had net
de grote desillusie van Carthago achter de rug. Ondanks het feit, dat je van
tevoren weet, dat er haast niets tastbaars meer boven de grond te traceren
valt, is toch de daadwerkelijke optekening op het netvlies daarvan een schok
van jewelste. De grootste of één van de grootste oorlogsmisdaden van de oudheid
werkt nog steeds door bij het barre zien daarvan.
Ik
heb het kroost achtergelaten op de hete stranden van Neapolis en ga opnieuw op
excursie naar de restanten van een beschaving, die mij altijd heeft
geïntrigeerd. Naast Carthago waren er meer Punische steden in Noord‑Afrika.
Neapolis of het moderne Nabeul was er ook zo een. Mijn tent staat opgeslagen op
het terrein van het oude Neapolis. Mijn kinderen hebben er geen weet van, dat
ze op historische grond bivakkeren, maar weten wel, dat vader zonodig op
expeditie moet. Het wordt heet op deze dag.
Na
de heuvels benoorden Tunis komt de verzengende vlakte van de rivier de Medjerda
in zicht met aan de einder een nieuwe heuvel. De rivier wordt gepasseerd en dan
even later volgt de stoffige zijweg naar Bordj & Henchir Bou Chateur of Bû
Schâter. Het is inmiddels ongemeen heet geworden op het midden van de dag. Met
moeite bereik ik het begin van het dorp en kan nog net een bordje ontwaren, dat
me naar een museum leidt. Ik heb mijn eigen fysieke mogelijkheden overschat.
Kon ik in Carthago nog wegvluchten in een restaurant en om 'arba' te smeken; nu
is iets dergelijks in geen velden of wegen te bekennen. Ik strompel uit de auto
naar de schaduw toe en probeer bij te komen. Het is over de 40 graden Celsius. Naast
de deur van het museum vind ik enige schaduw en zak ineen. Na enige tijd en
misschien wel langer voel ik een hand op mijn schouder. Een Tunesiër bevindt
zich gehurkt voor mij met een schaaltje water en wat vruchten. Hij lapt me weer
op. We verstaan elkaar nauwelijks, maar na enige tijd heb ik door, dat hij de
beheerder van het museum is. Hij begrijpt nu ook, dat ik zomaar geen toerist
ben, maar dat ik alles weten wil van het museum. Hij leidt me rond en ik kan
overal foto's van maken. In de sarcofaagjes huizen salamanders en spinnen. Na
enige tijd ben ik enigszins hersteld en maak aanstalten om verder de plaats te
verkennen. De beheerder raadt het me af, maar ik ben er nu eenmaal en zal de
plaats ook zien ook. De goede man geeft me nog wat dadels en een fles water mee
voor onderweg en ik geef hem wat geld, waar hij maandenlang van zal kunnen
leven. Onder een parapluie strompel ik door het antieke Utica en herken
onmiddellijk alles waarover ik in het verleden gelezen heb. Ondanks het feit,
dat ik af en toe dreig flauw te vallen, kom ik tot het 'eiland' en de
necropool. De inderdaad perfecte graf‑vierhoeken zijn bevuild met afval en
poep. De Romeinse muren en bastions zijn duidelijk aanwezig. De weg terug naar
de heuvel is een golgotha ervaring. Halverwege ligt een dode hond, die
nauwelijks zichtbaar is vanwege de horde vliegen. Ik redt het net terug naar de
auto en de beheerder zit meewarig voor zijn deur naar mij te kijken. Groot is
zijn verbazing als ik nog twee keer er op uit trek om zoveel mogelijk te zien
en vast te leggen. Ik schiet een paar fotorolletjes vol.
Er
leven overigens niet veel mensen meer in Utica in 1982. Ze hebben een deel van
de Romeinse overblijfselen benut voor provisorische huizen. Onderweg komen er
ook nauwelijks mensen op dit uur van de dag naar buiten. Alleen wat kippen
kruisen het pad van deze avonturier.
Er
zijn ook geen archeologen te ontdekken, want die kiezen begrijpelijk het
winterseizoen voor hun onderzoeken. Aan het eind van de dag voel ik het
contrast tussen het Carthago met zijn moderne vila's en het Utica met zijn
schamele behuizingen nu des te schrijnender. Het is tekenend voor deze oudste
stad van de Feniciërs in Noord‑Afrika. Op de terugweg in de naderende avond
naar Tunis en verder is er even tijd om tot bezinning te komen. Ik neem mij
voor ooit een boek te schrijven over dit van god en al verlaten oord, waarvan
de Fenicische naam niet eens met 100% zekerheid bekend is. Wel weten we de
Griekse naam "Ityke" en de Latijnse vorm "Utica". De
Fenicische letters zouden ' T G (=de oude), of ' T K (=station), de
l
uisterrijke/prachtige of eenvoudigweg de kolonie kunnen zijn.
Na
17 jaren is het er dan eindelijk van gekomen. Het boek is in de koude Hollandse
winter van 1998/1999 gemaakt, al was het alleen maar uit piëteit voor de
ouderdom van de stad, uit dank voor de beheerder van museum en als herinnering
aan een fantastische werk‑vacantie in Tunesië.
Overigens
zal in dit boek voor het gemak zoveel mogelijk de meest bekende naam Utica
worden gebruikt.
Utica,
Henk van Diessen, Apeldoorn, 1999.
Je moet
bijvoorbeeld ook gaan zoeken achter of onder de bestaande facades van onze
huidige urbane samenleving en daar weer de verbeeldingskracht de vrije loop
laten:Cadiz.
Het was in de zomer van 1986, dat ik voor
het eerst Càdiz bezocht. Ik was onmiddellijk in de ban van de grootsheid van
deze stad, die als een gigantisch containerschip voor anker ligt op de rede van
Zuid‑Spanje. Kilometers lang strekt zich een lang smal eiland uit, haast
parallel met de kust van het vasteland en haaks op de monding van de Rio
Guadalete. Ik noem het nog steeds een eiland, ondanks het feit, dat talloze
bruggen en dammen het inmiddels verbonden hebben met het vasteland. Het oogt
nog steeds als een eiland met op de voorsteven de oude stad, doordrenkt van vis‑
en zeelucht. Via de Punta Candelaria kom ik op de Plaza de Mina terecht, maar
het archeologisch museum aldaar is in reconstructie. Mijn rondgang door de oude
stad langs het Castillio de Santa Catalina, de Puerta Caleta wordt afgesloten
bij de Plaza de la Catedral.
Het middendeel van het lange eiland wordt in
beslag genomen door de containers. Met andere woorden de moderne flatgebouwen.
De achtersteven ziet er nog ongeveer uit, zoals het vroeger is geweest. Het
lange lage zandige eiland zinkt langzaam weg in de Atlantische oceaan. In het
kielzog van de gigant ligt nog een kleine oprisping. Het is maar de
reddingssloep Sancti Petri met daarop het heiligdom van Melqart, of wat daar
van over is. Ondanks de vriendelijke aanwijzingen van Hermanfrid Schubart wist
ik toen niet veel meer dan dat mogelijk 3000 jaar eerder Fenicische zeevaarders
hier aan wal kwamen om er een stad te stichten. Sindsdien heb ik mij voorbereid
om veel beslagener ten ijs te komen voor een volgend bezoek.
Dit jaar ben ik weer terug geweest in Càdiz.
De moderne tijd overwoekert meer en meer het lange eiland met snelwegen,
spoorlijnen, havenwerken en industriecomplexen. De oude stad lijkt nog
goeddeels intact gebleven te zijn. Het museum op de Plaza de Mina is nu
toegankelijk en veel waarover ik ondertussen gelezen heb, kan ik nu
terugvinden. Ik weet nu wat er schuil gaat achter de namen van Calle de
Capuchinos, Concepcion Arenal, Puerta de Tierra, Santa Maria del Mar, Ciudad
del Santander en Campos Eliseos. Zelfs op de Plaza Asdrubal zie ik de uit de
bouwput in veiligheid gebrachte genummerde stenen liggen.
De opgedane historische kennis, de
geografische onderlegdheid en de inmiddels vergaarde topografische bekendheid
hebben geleid tot een vracht aan informatie, waardoor dit boekwerk er wel gewoon
moest komen.
76.1
Gadir
H van Diessen NCPHP, Apeldoorn, Einde van de wereld 1999
Ik ben niet de enige geweest, die zo op zoek is geweest
naar de ontbrekende schakel. Enige andere voorbeelden:
Het Punisch
van Nostradamus.
Zijn voorspellingen worden door maar weinig mensen
serieus genomen. Toch schrijft deze merkwaardige figuur, die door koningen en
andere belangrijke personen werd geraadpleegd, dat hij zich beroept op de
PUNISCHE KRONIEK.
“En hun taken
zullen dooreen gemengd worden met die van de Latijnen en de Arabieren door
middel van de Punische verbindingsweg in een grote vereniging.”
Bij Nostradamus moeten we terug gaan naar 27 juni 1558 na
Chr te Salon in de Provence. J.Scaliger (1540-1609) moet zich nog gaan
verdiepen in de Feniciërs. J.Selden moet in 1617 nog komen met zijn De Diis
Syriis. S.Bochart van Caen (1599-1667) is pas de eerste die baanbrekend werk in
de studie naar de Feniciërs begint. W.Genesius van Halle (1785-1842) zet de
Fenicische taal pas een beetje fatsoenlijk op een rijtje. Hallo! Wakker worden!
Hier is met Nostradamus dus echt iets meer aan de hand, dan alleen een figuur,
die verhaaltjes uit zijn duim aan het zuigen is!
De “Punische”
teksten van Nostradamus:
I,9 Uit het oosten zal het Punisch hart komen.
Het zal Hadria
en de erfgenamen van Romulus boos maken.
Het zal
vergezeld zijn van de Lybische vloot.
De Maltenzer
tempels en de nabije eilanden zullen leeg zijn.
II,29 De
oosterling zal uit zijn zetel gaan.
Hij trekt de
Apenijnse bergen over om Gallië te zien.
Hij zal de
hemel, de wateren en de sneeuw doortrekken,
en hij zal
ieder slaan met zijn roede.
II,30 Eén, die
de helse goden van Hannibal zullen doen herboren worden,
zal zijn de
vrees van de mensen:
Nooit wisten
de dagboeken meer vreselijks te zeggen,
dan hetgeen
door Babel de Romeinen zal overkomen.
II,60 Het
Punische geloof in het Oosten wordt verbroken.
De stad
Ganges, de Indie, de Rhône, de Loire en de Taag zullen veranderen
wanneer de
honger van de muilezel verzadigd zal zijn.
De vloot is
verspreid. Bloed en lichamen zullen zwemmen.
II,78 De grote
Neptunes uit de diepten van de zee
met Punische
lieden en Gallisch bloed vermengd.
De eilanden
baden in bloed door het trage roeien.
Het zal hem
meer schaden, dan het verborgene, dat slecht verborgen is.
II,81 Door het
vuur des hemels wordt de stad bijna verbrand.
De urn
bedreigt nog weer Deucalion.
Sardinië wordt
gekweld door een Punisch schip,
nadat de
Weegschaal zijn Phaëton zal laten gaan.
III,93 Het
gehele bestuur van het grote rijk zal in Avignon
stil staan
vanwege het verlaten Parijs.
Tricast zal de
toorn van Hannibal tegenhouden.
Lyon zal voor
de verandering slecht getroost zijn.
IV,94 In 500
jaar zal men geen rekening meer met hem houden,
hij, die het
sieraad was van zijn tijd.
Hij zal
vervolgens opééns grote helderheid brengen,
zodat die tijd
hen zeer tevreden zal doen zijn.
V,20 Over de
Alpen zal een groot leger trekken.
Kort tevoren
zal een /? Monster geboren worden.
Op
wonderbaarlijke en plotselinge wijze zal
de grote
Toscaan dichter naar zijn plaats terugkeren.
V,58 Van het
aquaduct van Uticense zal Gardoing
door het woud
en de berg ontoegankelijk zijn.
Midden op de
brug zal hij worden verslagen met de vuist.
De leider
Nemans, die zo vreselijk zal zijn.
VI,85 De grote
stad van Tarsus zal door de Galliërs
worden
verwoest; allen zullen gevangen genomen worden te Turban.
Hulp komt
overzee van de grote Portugees
op de eerste
zomerdag, de dag van de heilige Urbanus.
VI,99 De
geleerde vijand zal zich in verwarring omkeren.
Een groot
legerkamp is ziek en vernietigd door hinderlagen.
De Pyreneese
bergen en Fenicië zullen hem geweigerd worden,
terwijl men
dicht bij de rivier oude rotsen ontdekt.
De wereld wil misschien graag bedrogen worden, maar hij
kende in ieder geval wel zijn klassieken.
78.13. De profetieën van W.L.Vreede Amsterdam 1981
NOSTRADAMUS Schors [alleen de passages m.b.t. de Feniciërs/Puniërs].
Aubrey Menen zoekt een paar
eeuwen later ook de Feniciërs:
69.10.Ruïnenstädte der Antike, Aubrey Menen.
Menen bezoekt menige puinhoop van de Feniciërs en Puniërs en komt tot
wat merkwaardige conclusies. De Joden waren de armeluizen binnen het
Semietische volk. Tyrus en Sidon waren juist de rijken. Naast de Arabieren
waren de Feniciërs het enige Semietische volk, dat aan de zeevaart
deelnam. Hun rijke winkel moet wel door
aasgieren geplunderd worden. De Indische connectie voor wat betreft de herkomst
is niet zo verwonderlijk getuige de afkomst van deze schrijver.
Soms raken we het spoor ook
werkelijk helemaal bijster of misbruiken
we namen uit de oudheid, die iets mysterieus hebben:
Hannibal-the-Cannibal.
Een pakkende
titel voor een enge film, waar weer de naam Hannibal in opduikt. Thomas Harris
noemt zijn hoofdpersoon het grootste fictieve monster van onze tijd.
Hoedt U in het
algemeen voor de naam Hannibal. Met het lezen van een boek over Hannibal bent u
er nog lang niet. Hij was maar een kleine zandkorrel in de woestijn.
Ongetwijfeld was hij een belangrijk veldheer, maar er waren er van Carthaagse
zijde nog veel meer van zulke krachtpatsers. Op een of andere manier is de
Hannibal vanuit de 2e Punische oorlog in de geesten van de huidige
mens blijven hangen. En helaas wordt hij zo vaak ook nog eens verkeerd
neergezet, zoals:
Zoveel
fouten.
De
documentaire TERROR OF ROME staat vol met fouten of gewaagde uitspraken. “De grootste vijand van het Romeinse rijk was Hannibal, een generaal uit
Carthago, die met zijn leger de bezetting van zijn land in Europa kwam wreken”. Bijvoorbeeld deze kort door de bocht informatie.
97.3. Terror of Rome Discovery Channel
[registratie van fouten] + video
Let ook op bij het gebruik van de naam Carthago. Daar kan
van alles achter zitten, want dat heeft ook zo’n magische klank en men gebruikt
het voor van alles:
De
herrijzenis.
Zomaar een roman, die een titel nodig had. Mijn boek had
net zo goed Othello herrezen kunnen heten, zegt de schrijver dan ook.
78.5.
Carthago herrezen D.van
Babylon Manteau,Antwerpen
Amsterdam 1967
Soms maken we van de nood een deugd.
Catacomben.
Tunesië heeft
er weer een toeristische attractie bij. Het betreft deze keer wel een
christelijke begraafplaats te Monastir, maar de plaats is vanuit de Punische
tijd al bekend.
79.12.2.Catacomben in Tunesië / Lepti
minus
El Kef.
Alexander
Bakker beschrijft de plaats El Kef in het binnenland van Tunesië met zijn
waterbron. In de stad is nog een kleine synagoge. In de kasba ligt poep. De
plaats was echter al uit de Punische tijd bekend. In 240 v.C verzamelden zich
er de huurlingen van Carthago, waarna een gruwelijke opstand zou volgen.
79.12.3.Kikkers in verschroeid laagland / El
Kef Alexander Bakker
Geen opmerkingen:
Een reactie posten