EURIPIDES
Phoinissai
K.H.de
Raaf: De Phoinikische Maagden
Euripides
werd in 480 v.C geboren en stierf in 405 v.C. Hij leefde lange tijd in Athene.
Hij schreef veel toneelstukken. In een daarvan (Phoinissai) laat hij een koor
opdraven van Fenicische meisjes. Waarom?
-
Het betreffende stuk speelt zich af in en rond Thebe en dat heeft een
legendarische Fenicische achtergrond;
-
Vreemdelingen kunnen eerder kritiek hebben op het handelen van Griekse
mensen en goden dan de Grieken zelf.
Wat
zeggen de Fenicische meisjes eigenlijk. Het ‘ouderwetse’ Nederlands is van
K.H.de Graaf, maar eigenlijk best wel passend bij zo’n nog veel ouder Grieks treurspel.
Tyros’ zee verlatende ging ik,
uitgekeurd offer voor
Loxias,
weg van het Phoinikische eiland,
dienares voor de tempel van
Phoibos,
waar die zich vestigde aan
den voet
van Parnas met zijn
sneeuwige toppen;
voer met een schip door de
Ionische zee,
terwijl boven ’t barre vlak
dat er stroomt
om Sikelia heen, Zephyr reed
door de lucht
op zijn vlagen: een
heerelijk ruischen!
Loxias is een andere (bij)naam voor Apollo. Loxos
betekent: schuin. indirect. Dit was een van de belangrijkste Griekse goden. Hij
was o.a. bekend als de Pythiër: de god van de orakelplaats Delphi, waar hij het
orakel aan de aardgodin Gaia ontfutselde. Hier zou hij ook de draak Pytho
hebben gedood.
Phoibos
of Phoebos betekent: “de stralende” en dat is ook een bijnaam van Apollo.
Parnas
staat voor de Parnassos: een gebergte ten noorden van Delphi met een hoogte van
c.2500 meter en dit was de zetel van Apollo.
Sikelia
= Sicilië, ook wel Trinakria genoemd.
Zephyr=god
van de wind.
Uitverkorene van mijne stad
als schoonste geschenk voor
Loxias,
betrad ik den grond van de
Kadmeeërs,
dat edele kroost van
Agenoor,
herwaarts gestuurd naar de
veste van Laïos,
die aan mijn vorsten verwant
is.
Gelijk de beelden van goud
gesmeed
werd ik tot Phoibos’ dienst
gesteld.
Nog wacht mij Kastalia’s
water,
om te doopen de pracht van
mijn maagdelijk haar
voor den hoogen dienst van
Apolloon.
Agenoor: Zoon van Poseidoon en Libya. Van Egyptische
afkomst. Hij wordt koning in Fenicië Zeus schaakt zijn dochter Europa. Agenoor
stuurt o.a. zijn zoon Kadmos er op uit om Europa te zoeken.
Kadmeeërs: Kadmos en zijn nazaten. Kadmos brengt het
schrift naar de Grieken bij Thebe. Dan nog de plaats Tanagra. Zijn nazaten zijn
o.a.Labdakos, Laios en Odipoes. De historische kern van de sage verwijst
wellicht naar de komst van Semieten in Griekenland.
Laïos
is een afstammeling van Kadmos en de eerste man van Iokaste, zoon van Oidipous.
Kastalia’s
water is de aan Apollo gewijde
Kastalische heilige bron aan de voet van de Parnassos nabij Delphi.
O berg, uitstralend met dubbelen top
uw vuurglans boven de rotsen
die toegewijd zijn aan
Bakchos,
en wijnstok van Dionysos,
gij
die dagelijks druppelt,
rijk-trossig de druif
uitschietend aan jeugdige
ranken,
en godlijke spelonk van den
slangedraak,
en bergen, wachttorens der
goden, besneeuwde en heilige hoogten!
O, mochten wij, de Dirke
ontvlucht,
buiten vreeze, als koor der
Onsterfelijke
Maagd en Godinne dansen den
rei
bij Aarde’s navel, het hol
van Phoibos!
De dubbele top van de berg Parnassos schrijft Euripides
toe aan de fakkels van de Maenaden, die daar hun god Dionysos vereerden. Elk
derde jaar, als de kortste dag is gekomen en het kritieke punt bereikt wordt,
waarop de duisternis over het licht schijnt te zegevieren, dan gaan in de nacht
de vrouwen met brandende fakkels het gebergte in. Bakchos of Bacchus is een
andere naam voor Dionysos. Het is oorspronkelijk een oosterse vruchtbaarheidsgod
met een speciale verbinding naar de wijn. De Bacchanten zijn de vrouwen uit het
gevolg van Dionysos/Bakchos. Door lawaai van ketels en pauken raakten zij in
extatische uitgelatenheid bij nachtelijke vieringen op de bergen onder de
schijn van brandende toortsen.
Dirke:rivier
in Boeotië. Een draak bewaakte de bronnen van de Dirke.
Maar thans voor deze muren
kwam,
woedend aanstormend, Ares en
stookt
in Thebai’s stad het bloed
tot den strijd.
Och, of dit niet mocht
geschieden!
Want vrienden zijn één in
hun nood;
de zeven-poortige stad
is, als haar leed overkomt,
één met het Phoinikische
land, wee, wee!
Eén het bloed en één het
geslacht
dat ontsproot aan
hoorndraagster Iö.
Hunne rampen gaan mij ter
harte.
Ares is de krijgsgod.
Thebe
(Thiva) heeft zeven poorten. Het getal zeven gold in de Oudheid als een heilig of
bijzonder getal. Hier slaat het waarschijnlijk op Polyneikes, die met de hulp
van zes prinsen Thebe tracht te heroveren (Aischylos in: de zeven tegen Thebe
467).
Euripides
legt een directe relatie tussen Thebe en Fenicië, want de Fenicische
meisjes klagen ach en wee en zien het
land Fenicië en de stad Thebe als één geheel.
Io
is de dochter van de koning van Argos (Inachos).Zij wordt de geheime vrouw van
Zeus en ze wordt vereenzelvigd met Isis. Zij wordt geschaakt door de Feniciërs.
Er bliksemt rond deze stad
van schilden een dichte
wolk:
voorteeken van bloedigen
strijd,
dien Ares weldra blijken zal
te brengen den kindren van
Odipous
als der Erinyen onheil.
O Argos van de Pelasgen, ik
vrees
uw macht en ’t beschikken der
goden,
want niet in strijd met het
recht voorwaar
stormt gewapend naar deze
kamp
wie zijn deel van het vaderhuis opeischt!
Oidipous is de zoon van Laios en huwt zijn moeder Iokaste.
Zie het treurspel van Sophokles.
Hij doodt zijn vader. en wordt koning van Thebe.
Erinyen:
wraakgodinnen uit de onderwereld met vleugels. Zij hebben fakkels, slangen en
de zweep om af te ranselen. Hun goddelijke wraak komt vooral naar voren wegens
zonden tegen familieleden.
Argos
van de Pelasgen: Pelasgos is de oudste koning van Argos. De Pelasgen worden
gezien als de eerste bewoners van Argolis..
Phoinika is mijn vaderland;
daar groeide ik op.
Nazaten van Agenoor zonden
ons hierheen
voor Phoibos, als het beste
van den oorlogsbuit;
maar juist nu Oidipous’beroemde telg beraamt,
ons naar ’t eerwaarde orakel
en het brandaltaar
van Loxias te zenden, zijn
naar deze stad
de Argiven opgetrokken ter
belegering.
Zeg thans op uwe beurt mij
wie gij zijt, die kwaamt
ter vesting zevenmondig der
Thebaanse stad.
Argiven: de mensen van Argos.
Het
koor maakt zijn afkomst bekend aan Polyneikes, een van de kinderen van Iokaste.
Het wordt duidelijk, dat zij door de oorlogshandelingen gestrand zijn bij
Thebe.
O stamverwantschap van
Agenoors nageslacht,
mijn koningen, door wie ik
hier gezonden ben!
De zeden van mijn land
eerbiedigend
val ‘k op mijn knieën voor u
neer, o vorst!
O, eindelijk dan kwaamt ge
weer in uw land!
Hei, hei, eedle vrouw, kom
buiten ’t paleis,
breid open de deuren der
poorte!
Hoort gij, die hem baarde,
zijn moeder?
Wat draalt gij te gaan door
de hooge zaal
en uw kind te sluiten in de
armen?
Grieken vielen kennelijk niet op hun knieën voor hun
vorsten, maar de Feniciërs dus wel.
Voor vrouwen is het
barenswee iets machtig groots.
Zoo heeft ook elke vrouw wel
liefde voor haar kind.
Het koor levert slechts een kort commentaar als een
onderbreking in het gesprek tussen moeder Iokaste en zoon Polyneikes.
Zie, daar komt ter
verzoening vorst Eteokles.
Iokaste, moeder, ’t is uw
taak thans, zulk een woord
te spreken, dat ge uw
kindren tot elkander brengt.
Het
koor spoort de Grieken aan hun geschillen bij te leggen!
Ofschoon niet op
Helleenschen bodem grootgebracht,
vind ik, dat gij tenminste
spreekt met juist begrip.
Koor: We zijn dan wel geen Hellenen, maar wij vinden, dat
Polyneikes…..
M.a.w.: we hebben er eigelijk niets mee te maken, maar
Polyneikes heeft wel een punt.
Bij daden die niet goed
zijn, past mooi praten niet,
want dat’s niet maar kwetst
ons rechtsgevoel.
Het koor komt in de rol van een soort rechtscollege. Het
neigt ernaar om Polykleites gelijk te geven.
O goden, wilt afwenden zulk een ongeluk
en schenkt verzoening aan
het kroost van Oidipous!
De Fenicische meisjes zien de bui al hangen. Verzoening
kan alleen nog door de goden worden afgedwongen.
Kadmos kwam uit Tyros hier
naar dees landstreek, waar
een viervoet,
een nog nooit gejukte
vaarze,
ter vervulling van het
orakel
op den grond zich
neervlijde.
Daar verlangde Phoibos dat
hij zich vestigde in de
vlakten
der Aonen, rijk aan tarwe,
waar de heerlijke rivier,
Dirke’s stroom, bevloeit de
beemden,
groen van spruiten, dik van
graan.
Bromios werd daar geteeld,
toen zijn moeder Zeus
omhelsde,
hij, dien, kind nog, plotsling
klimop,
kransen vlechtend heeft
gezaligd
door met groene schaduwloten
hem te dekken. Bakchos
eerend
treden sinds ten reidans
Thebai’s maagden en de
vrouwen,
jubelend haar EUIOI.
Aonen: de oudste bewoners van Boeotië.
Bromios:
Daar was ’t felle, moordend
draakbeest,
Arès’ zoon, de wilde
wachter,
die de waterrijke bronnen
en den groenen stroom
bewaakte
met de appels van zijn ogen,
die hij draaide te allen
kant,
welke Kadmos, die zijn
handen
kwam zuivren vóór het offer,
met een rotsblok ’t wreede hoofd
heeft vermorzeld, hoog zijn
armen
voor het doodend werpen
zwaaiend.
Op den raad van Pallas,
’t Zeuskind, dat geen moeder
heeft,
zaaide hij de tanden,
op den grond gevallen,
over ’t vruchtbaar akkerland,
waabop de aarde voor zijn
oog
mannen uitschoot, zwaar
gewapend,
over het oppervlak des
bodems.
Maar het moordend zwaard gaf
hen terug aan moeder aarde,
bestroomend met hun bloed
haar die hen had getoond
aan hemels zon-doorkoesterde
winden.
Nu, weleer geboorne
uit stammoeder Io,
Épaphos, o Zeus-ontsprotene,
roep ik U aan, roep met
uitheemsch geluid,
ach, met uitheemsche
gebeden:
Kom toch, kom naar dit
gebied.
’t Was uw nakroost dat hier
bouwde.
Dit ook koos zich uit tot
woning
het vermaard godinnen-paar
Persephassa en de lieve
Dàmater, godinne,
zij die over allen heerscht,
Aarde, zij die allen voedt.
Zend ze, beide
fakkeldraagsters,
die godinnen, help dit land!
Niets is voor de goden
moeilijk!
De stichting van Thebe door Kadmos wordt verteld. Het koor
roept de stamgod Epaphos, zoon van Zeus en Io, aan om hulp te geven aan de
stad. Dat moeten de beschermgodinnen Demeter en Persephone gaan doen.
Niet de Grieken roepen de goden aan ter bemiddeling, maar
uitheemse geluiden!
Demeter is de godin van akkerbouw. Demeter stelt Euripides
gelijk aan de Aarde (=Gè). Demeter zou dus Gèmeter zijn en dat betekent
Aarde-Moeder.
O leed-brenger Ares, waarom
toch zóózeer
verslingerd op bloed en op
dood, tot een wanklank der feesten van Bakchos?
Niet bij den heerlijken rei
van bekranste bloeiend maagden,
zwaaiend breed uwe lokken
onder het blazen der rietpijp,
zingt gij een lied waarin
Chariten nooden ten reidans,
maar met gewapende mannen
het leger van Argos inblazende
bloeddorst, leidt gij vóór
Thebai den optocht, geheel zonder fluitmuziek!
Niet in een herte-vel, dol
door den thyrsos, wendt gij in ’t rond den voet,
maar met wagens en teugels
den vierganger, ’t éénhoevig strijdros,
en bij den stroom van de
Ismenos
rent gij met ruiterij, tegen
het Sparten-volk
de Argeiers ophitsende,
dien feeststoet, voorzien
van wapens en schilden,
op stormend tegen het
muurwerk der vesting. –
Vreeslijk voorwaar is de
godheid Twist,
die zulk een onheil bereidt
voor de koningen,
Labdakos’ huis, ’t veel beproefde.
O woud, vol van wild, met uw
goddelijk loof,
appel van Artemis’ oog, gij
sneeuw-gevoerde Kithairoon!
Hadt gij toch nooit de ten
doode veroordeelde vrucht van Iokaste,
Oidipous, grootgebracht, den
als kind uit dees huizing verstoot’ne,
hem die met goudene speld
zich geteekend heeft.
Was het gevleugelde maagdelijk
monster, de Sphinx, van ’t gebergte,
niet tot rouw van dit land
met haar wreede gezangen gekomen,
die, onze muren genaderd,
eens Kadmos’kroost met vier klauwen
voerde naar ’s hemels onnaakbare
licht! Zij werd den Kadmeeërs
toegezonden door Hades, den
god van de diepten der aarde.
Nu is groeiende onder de
zonen van Oidipous andere moeite,
heilloos voor deze huizinge
en voor de stad,
want is iets wààrlijk niet goed, nimmer ook werd het ooit goed,
ook niet de kindren, de
onwettig geborenen,
’s vaders bezoedling,
geteeld bij een moeder,
die ging te bedde met den
bloed-eigene!
Gij hebt gebaard eens,
gebaard, o land,
naar ik tehuis als bericht
uit den vreemde eens hoorde, eens hoorde,
de uit de tanden des wilden
roodkammigen draaks voortgesprotene
teelt van gewapende mannen,
dien schoonsten roem der Thebanen.
Eens, lang geleden, begaven
de hemelsche goden
zich naar Harmonia’s
bruiloft en toen, bij de lier en den cither
van Amphioon verrezen de
muren van Thebe en haar torens
midden tusschen de loop der
tweelings-rivieren,
waar de Dirke de
spruiten-voedende vlakte
naast de Ismenos bevochtigt.
Stammoeder Io, met horens
gekroond,
baarde de vorsten van Kadmos’
veste.
Nu, na duizenden roemrijke
daden,
om beurten een andre, staat
deze stad
op d’allerhoogsten top
en strijdt voor de kransen
van Ares.
Het koor beschrijft de tegenstelling tussen de daden van
de wrede krijgsgod Ares en de feesten van de god Bakchos. Voorts komt er een
klacht over het toch in leven blijven van de vondeling Oidipous en de kinderen
van hem, die zoveel onheil over de stad Thebe hebben gebracht. De sfinx wordt
een ogenblik gememoreerd en verder de Sparten, ontstaan uit de tanden van de
draak. Het huwelijk van Harmonia en Amphioon wordt bezongen, de bouw van de
muren en de ontwikkeling van de stad tot dit hoogtepunt.
De thyrsos is een staf gekroond met een pijnappel.
De Ismenos is een rivier, die oostelijk van Thebe stroomt.
Voorafgaand aan volgend kort commentaar van het koor
speelt zich een gesprek af tussen een vader Kreoon en zijn zoon Menoikeus. Er
is sprake van een orakeluitspraak, waarbij de vader de keuze heeft: red of uw
zoon, of red de stad! Het is een verwijzing naar een gebruik in het oosten, dat
kennelijk ook in Griekenland is doorgedrongen.
Kreoon, wat zwijgt ge en
houdt uw stem geluidloos in?
Niet minder dan gij zelve
ben ook ik ontsteld.
Het Fenicische koor is ontsteld over zo’n barbaars gebruik.
Kreoon is het daarmee eens en stuurt zijn zoon zo ver mogelijk van deze streek
en wel naar Dordona in Aitolië. Menoikeus is echter geenszins van plan te
vluchten en wil zichzelf wel opofferen tot heil van de stad.
Menoikeus is een van de Spartoi (gezaaiden).
Gij kwaamt, o gevleugelde,
gij vrucht van Aarde
en van Echidna, de
doodsslang,
voor den roof der Kadmeeërs
kwaamt gij naar hier,
gij die veel zuchten, veel
jammer bracht!
Vreeselijk monster,
half maagd van gedaante,
heen en weer joegt gij
snel rond op uw vlerken,
met uwe
vleesch-verscheurende klauwen,
gij die eens uit de streken
der Dirke
jongren wegvoerend uw
gruwelijk lied,
en de verderflijke Erinys
bracht alom in hun
vaderland,
smart door den bloedigen
moord.
Moordziek was hìj onder de
goden
die zulke dingen bewerkte!
Wee-roepend gezang der
moeders,
wee-roepend gezang der
maagden
klonk in de huizen
jammerend.
Beurtlings een ander geluid
van wee,
beurtlings een ander lied
van wee
steeg huilend op door de
stad.
Maar aan de donder gelijk
was het stenen en het geschrei,
wanneer de gevleugelde maagd
een burger der stad deed
verdwijnen.
Maar eindelijk kwam,
door Pythia gezonden,
Oidipous, de dulder,
naar dezen grond der
Thebanen,
eerst hun roem, later hun
ramp.
Want, overwinnaar der
raadselvraag,
gaat die rampzaalge een
huwlijk,
een kwaad huwlijk aan, met
zijn moeder
en bezoedelt de stad.
Een misdaad wisslend met
misdaad
brengt door zijn vloek de
ellendige
de eigen zoons tot een
strijd
die een schandvlek is. Wij
voelen bewondring
voor wie de dood tegemoet
treedt
ten bate van ’t land der
vaadren,
voor Kreoon overlatend
geween
maar schoone zege brengend
de stad,
de sterkte van ’t zevental poorten.
O, dat van zulken wij
moeders werden,
zóó eedle kindren kregen, o
Pallas,
diebre, die den
steenworp-dood
wist te bewerken des
slangedraaks,
zorglijke taak van Kadmos,
dien tot dit werk gedreven,
waarna de god-beschikte ramp
van roof op dit land is
gevallen.
Het koor verhaalt van de tijd, dat de sfinx nog in Thebe
rondwaarde. Oidipous maakt daar een eind aan. Het koor bewondert tenslotte de
zelfopoffering van Menoikeus, die op zijn beurt Thebe redt.
Pythia: priesteres, die de orakels uitspreekt.
Schoon is deze overwinning,
maar wanneer de goôn
een beetren raad bedachten, ‘k
zou gelukkig zijn.
De Thebanen hebben een aanval van het leger van Adrastos
afgeslagen, maar het koor vraagt zich droog af, of de goden geen betere
oplossing kunnen bedenken.
Ai, ai, ai, ai!
Van ontzetting huivert,
huivert mijn hart
en door mijn vleesch gaat
meelij, medelijden
met de ongelukkige moeder,
om haar twee zonen. Wie van
beiden
(wee mij, om dit smartlijke,
wee Zeus, wee Aarde!)
zal treffen bloedig
den hals van een broeder,
het hart van een broeder,
dwars door het schild, dwars
door het pantserkleed?
En ik rampzalige,
o rampzalige,
van wien van beiden zal ik
het lijk,
het gevallene, moeten
beweenen!
Ach, Aarde, ach Aarde!
Twee wilde dieren,
moordzieke zielen,
zullen elkander straks,
hun lansen zwaaiende,
bloedig doen vallen,
vreeselijk doen vallen!
Ellendigen, dat zij zich
haalden in ’t hoofd,
te vechten alleen, met hun
tweeën!
Met mijn uitheemsch geluid
zal ‘k, tranen vergietend,
uitklagen de treurzang die
dooden gevallig is.
Het noodlot nadert, nabij is
de moord!
Dit daglicht nog zal
beslissen wat komt.
Afschuwelijk, afschuwelijk
de moord
die van Erinyen uitgaat!
Maar ik zie, ’t gelaat in
neevlen, Kreoon, naadren het paleis.
‘k Zal daarom de weeklacht
staken, die ik aangeheven heb.
Het koor is ontzet over de naderende tweestrijd.
Opmerkelijk is, dat de klaagzang in het uitheems zal geschieden = dus in het
Fenicisch.
Zij hoorde dat haar zonen om
den koningsstaf
naar lans en schild gaan
grijpen voor een tweegevecht.
Maar reeds lang is uwe
zuster heengegaan
en ‘k denk, Kreoon, dat
reeds de strijd op leve‘ en dood
der kinderen Oidipous zijn
einde vond.
Als zij het vatten konden,
tranen schreiden zij.
Heft, ach heft nu den
treurzang aan,
beurt omhoog uw blanke
armen, slaat het hoofd!
Dit zijn in feite alleen maar tussenliggende teksten.
Het tweegevecht heeft plaats gevonden. Het slaan van het
hoofd is een uiting van treurnis, dat we nog steeds in het Midden-Oosten
bijvoorbeeld zien.
Ach, Oidipous, hoe treur ik
om uw ongeluk!
De godheid heeft, naar ’t
schijnt, uw vloekgebed verhoord!
Niet voor ’t gehoor kwam nog
dit ongeluk
over dees huizinge, want voor
onze oogen
ligt hier dit drietal lijken
reeds neergestrekt
voor het paleis-gebouw, één
in den dood,
’t eeuwige duister
deelachtig!
Veel leed bracht deze dag aan ’t huis van Oidipous.
O, moog het leven dat hem
wacht, min droevig zijn!
Naschrift:
Het
KOOR is een integraal deel van het Griekse treurspel. Het zijn in oorsprong
dansers en/of danseressen, die met muziekinstrumenten voor een afwisseling
zorgen tussen de verschillende dialogen. Zij nemen niet actief deel in de
gebeurtenissen, maar geven een toelichting of een commentaar of ze kondigen wat
aan. Veelal wordt het koor (zeker bij Euripides) gebruikt om de mening van de
auteur zelf weer te geven.
Euripides
hecht groot belang aan het koor. Hij geeft het toneelstuk zelfs de naam van het
koor. Euripides is bekend met de Feniciërs, met hun spraak, met hun (in Griekse
ogen) afkomst en met hun begrafenis rithe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten