donderdag 31 december 2015
woensdag 9 december 2015
EGEIS 2
Cadmus neemt steengroeven in gebruik. Thrason bouwt de
eerste muren.
[Plinius 7.195]
---------------------------
[Herodotos II 49]
De Griek Melampous,
die Herodotos hoogacht, leert van Kadmos de Dionysos-dienst.
-------------------------
De Feniciërs in
feite, die in grote aantallen participeerden in dit leger, werden aangetrokken
door de verdeeldheid bij de Rhodiërs of door hun wens om de goederen te
plunderen, die zij met zich mee hadden genomen, vervolgden Phalas met stenen te
gooien, doodden hem en namen bezit van de steden in kwestie, verdeelden tussen
het goud en de rest van de buit.
[Diktys van Kreta, IV 4]
Het is een bericht van
een deelnemer aan de oorlog van Troje. Kennelijk hebben de Feniciërs daaraan
ook deelgenomen. Het is niet geloofwaardig, of ze moeten deelgenomen hebben om
een handelsconcurrent uit de weg te ruimen.
Het is het enige bericht dat daarvan gewag maakt. De steden in kwestie
zijn Kameiros en Ialysos. Betrof het een eenmalige plundertocht?
-----------------------
Het zijn de Feniciërs
geweest, die als eersten met hun snuisterijen en handelswaar de hebzucht, de
praal en de onverzadigbare verlangens naar allerlei zaken in Griekenland hebben
ingevoerd.
[Cicero ,
Republika III fr.3 Krarup]
Zeker in de Romeinse
tijd worden de Feniciërs neergezet als de veroorzakers van de hebzucht van de
mensen. De Romeinen apen de Griekse berichtgeving in dit opzicht na.
------------------------
De zeemacht van Minos is op ieders lippen, net zoals de
zeevaart van de Feniciërs, die op
avontuur gingen voorbij de zuilen van Herakles en steden stichtten; maar ook
halverwege op de kust van Libyë vlak na de gebeurtenissen van Troje.
[Strabon. I 3,2,C 48]
Dit lijkt in
tegenspraak te zijn met het voorafgaande, maar is het niet. Strabo heeft het
over de lange afstandszeevaart tot voorbij de zuilen van Melqart, die
plaatsvond vlak na de oorlog om Troje. Daarvoor beperkten de Feniciërs zich
voornamelijk tot Egypte, Cilicië, Cyprus en het Egeïsche gebied.
--------------------------
12e eeuw
-----------------------
Daarna wees Achilles weer andere prijzen aan, voor de
wedloop: een prachtige zilveren mengvat van zes maten inhoud; een mooier
bestond niet op de hele wereld, een werkstuk van de kunstvaardige bewoners van Sidon. Feniciërs hadden het gebracht over de nevelachtige zee en, in de
haven van Lemnos geland, ten geschenke gegeven aan Thoas. Diens kleinzoon
Euneos, Iasons zoon, gaf het aan Patrokles, als losprijs van Lykaon, de zoon
van Priamos en nu loofde Achilles het uit ter ere van zijn vriend voor hem, die
door snelheid van voeten de eerste zou zijn.
[Ilias XXIII 719-748]
Het verhaal wordt
gedaan tijdens de Trojaanse oorlog (begin 12e eeuw), maar de
schenking kan slaan op een eerdere periode. Het eiland Lemnos ligt in het
noordelijke deel van de Egeïsche zee.
------------------------
Zij (Helena) ging naar huis en beval haar slavinnen de oude
vrouwen in de stad samen te roepen. Zelf daalde zij af in het geurige
schatvertrek, waar de bontgestikte kleren lagen, handwerk van de Sidonische vrouwen, die de edele Paris
zelf uit Sidon naar Troje gebacht
had over de brede zee, toen jij de koningsdochter Helena naar zijn huis had ontvoerd.
[Ilias VI 273-304]
De stad Troje staat in
het begin van de 12e eeuw v.C kennelijk in verbinding met Fenicië.
Produkten uit Sidon zijn in de stad aangekomen.
-------------------------
----------------------------
[Herodotos II 116]
Er is een duidelijke
verbinding tussen het koningshuis van Troje en Sidon in Fenicië. De bonte
kleding is een gewild produkt van Sidon.
-------------------------------------
Van Syros naar Ithaka.
[Odysseus XV 415-475]
Fenicische zeevaarders
en handelaren doen het eiland Syros aan. Daar leeft al een ontvoerde Fenicische
vrouw. Gezamenlijk wordt overgegaan tot een nieuwe ontvoering. Het blijkt een
populaire bezigheid te zijn, die veel geld oplevert. In welke tijd moeten we
dit plaatsen. Het is een verhaal, dat opduikt in de Odyssee. De verhalen daarin
slaan over het algemeen op de periode direct na de oorlog om Troje.
Waarschijnlijk gaat het dus om het tweede kwart van de 12e eeuw v.C.
Syros ligt in de Egeïsche zee en Ithaka aan de andere kant van Griekenland.
------------------------
Ik geef je (Telemachos) een mooi mengvat; het is geheel van
zilver, maar de rand is van goud, een werkstuk van Hephaistos. Ik kreeg het van
Phaidamos, de dappere koning van Sidon, toen zijn huis mij op de
terugreis herbergde. Dat geef ik je mee. Met deze woorden gaf Menelaos hem de
dubbelkelkige beker in handen, terwijl de sterke Megapenthes het prachtige
zilveren mengvat voor hem neerzette.
[Odysseus XV 95-132]
Phaidimos wordt
nergens verder in de overlevering of op inscripties genoemd. Waarom hij zo
dapper is, blijft ook in het ongewisse. Bekers, schalen en vaten van edelmetaal
zijn zeer gewild in het vroege Griekenland. En meestal zijn het maaksels van de
Feniciërs. De handeling vind plaats omstreeks de Trojaanse oorlog.
---------------------------
-------------------------
De metgezellen van Phalantos
(een Feniciër), die in Ialysos een
kleine versterkte stad bezaten, genaamd Achaia
en die de meesters van de zee waren, weerstonden lange tijd Iphikos (een Griek).
Ze waren namelijk in het bezit van een voorspelling opgetekend bij een of ander
orakel, dat zij het land zouden bezitten, zolang er geen witte kraaien waren en
dat er geen vissen zouden worden afgebeeld op vazen. Omdat ze er rekening mee
hielden, dat dat nooit zou gebeuren, voerden zij met een enome slordigheid de
oorlog. Maar Iphiklos, die door iemand van het orakel had gehoord, legde een
valstrik voor Phalanthos. Hij wist het vertrouwen te winnen van de man, die de
toegang tot het water beheerste, door hem te betalen. Diens naam was Larkas. Daarna ving hij kleine vissen
bij de bron en deed ze in een emmer. Die gaf hij aan Larkas met de opdracht dit
water in de kruik te doen, waarmee Phantahos water haalde. Dat deed deze en
Iphiklos ving vervolgens kraaien, wreef ze in met krijt en liet ze weer los.
Toen Phalanthos de kraaien had gezien, ging hij de kruik bekijken en zag de
vissen. Hij begreep, dat het land niet meer van hem was en hij ging met
Iphiklos onderhandelen in de hoop met zijn schatten zich uit de voeten te
kunnen maken. Iphiklos ging daar op in. Phalanthos had nu het volgende in
gedachten: hij zou offers doen, hij zou hun ingewanden schoonmaken en zou
proberen het goud en zilver er binnen in opslaan. Toen Iphiklos hier de hoogte
van kreeg, verhinderde hij dat. Phalanthos beriep zich echter op de belofte,
dat hij zou mogen vertrekken met alles wat zij in de buik (van het offerdier)
konden meenemen, maar die antwoordde, terwijl hij hun de boten voor het
transport gaf (na die van het roer, riemen en zeilen ontdaan te hebben), dat
hij slechts gezworen had de boten te geven en niets anders. De Feniciërs waren nu in grote
verlegenheid gebracht en begroeven veel van hun goederen op gemarkeerde plekken
om later, eenmaal teruggekomen die weer te kunnen ophalen, maar ze gaven ook
veel aan Iphiklos. De Feniciërs
hebben op deze wijze het land verlaten en de Grieken maakten zich meester van
veel zaken.
[Fr.Gr.Hist.III B nr. 513 F 1
= Atheneus VIII blz 360d-361c]
De Grieken kunnen best
met een truc de Feniciërs van het eiland hebben weggekregen, maar zo infantiel
als Athenaeus het beschrijft, zal het niet zijn gegaan. Phalanthis is overigens
geen Semietische naam. De stichter van Taras had die ook. De buik van het
offerdier en de buik van het schip worden met elkaar verward.
-------------------------
Na dit ook verteld te hebben in zijn “Rhodiaka”, zegt
Polyzelos: Alleen Phakas en zijn
dochter Dorkia wisten van de vissen
en de kraaien. De dochter, die verliefd was op Iphiklos en die toegestemd had
in een huwelijk door tussenkomst van haar voedster, haalde de waterdrager over
de vissen te brengen en ze in de kruik te gooien, terwijl zij zelf de kraaien
losliet, die wit gemaakt waren.
[Polyzelos van Rhodos,
Fr.Gr.Hist.III B nr.51 F 6 = Athenaeus VIII 61, blz 361]
Phakas lijkt meer op
een Semietische naam. Het wordt nu begrijpelijk, dat Iphiklos toch Phakas (zijn
toekomstige schoonvader) laat vertrekken.
----------------------------
Herodotos meldt:
[I, 1+2]
Het schept een aardig
beeld hoe de Feniciërs handel dreven in Griekenland en hoe gewild hun produkten
bij de Grieken waren. De herkomst van de Feniciërs wordt belicht.
-----------------------------
Herodotos meldt:
[I 4+5]
Er is dus
waarschijnlijk geen sprake van een ontvoering! De bron van alle ellende tussen
Grieken en Perzen is terug te voeren op de Trojaanse oorlog. De Grieken zijn de
agressors!
-------------------------------------------
EGYPTE
------------------------
Daar (=Eypte) bleef ik zeven jaar en vergaarde ik grote
rijkdom, want alle Egyptenaren waren vrijgevig. Maar toen de tijd voortwentelde
en het achtste jaar aanbrak, toen verscheen een Feniciër, een bedrieger en een schelm, die al veel kwaad had
gesticht in de wereld. Hij haalde mij over met hem mee te gaan naar Fenicië,
waar hij zijn huis en bezittingen had. Een vol jaar bleef ik bij hem, maar toen
de maanden en dagen ten einde liepen en een tweede jaar aanbrak, vetrok hij
naar Libyë en nam mij aan boord van zijn snelvarend schip onder een bedriegelijk
voorwendsel om – zo heette het – samen met hem een lading te brengen, maar met
de (echte) bedoeling om mij daar te verkopen en een grote som te verdienen. Al
had ik argwaan, ik had geen keus en ging met hem scheep. Gunstige wind, een
stijve bries uit het noorden, voerde ons over volle zee aan Kreta voorbij. Maar
Zeus bereidde hen de ondergang .........
[Odyssee XIV 263-295]
Grieken en Feniciërs
komen elkaar tegen in het gastvrije Egypte. Feniciërs zit het bedriegen in het
bloed. De Feniciërs varen dan al op Libyë en doen dat bij een kennelijk
gunstige noordenwind.
KRETA
------------------------
Zodra ik hem (=Orsilochos) met mijn scherpe lans had gedood,
ging ik op zoek naar een schip en ik smeekte de trotse Feniciërs en bood hen een aanzienlijk deel van de buit en vroeg hen
mij aan land te zetten in Pylos of in het goddellijke Elis, het rijk van de
Epeiërs. Maar de kracht van de wind sloeg hen ver uit de koers, geheel tegen
hun wil, want bedriegen wilden ze niet. Een tijd lang dwaalden wij rond en kwamen
hier aan in de nacht. Niet zonder moeiete roeiden wij de haven binnen en
niemand dacht aan eten, al hadden wij nog zo’n honger. Maar zonder meer gingen
wij allen van boord en legden ons neer op de grond. Daar overmande de slaap
mijn vermoeide leden, maar de anderen brachten mijn goederen uit het ruim van
het schip en legden ze neer, waar ik in het zand lag te slapen. En zij gingen
scheep en zetten koers naar de volkrijke landstreek van Sidon, maar ik bleef
achter, alleen en bedroefd.
[Odyssee XIII, 260-290]
Het is de tijd na de
Trojaanse oorlog. Odysseus is op zijn thuisreis. Fenicische schepen kunnen
kennelijk rustig door de Egeïsche wateren kruisen. Odysseus kan geen Grieks
schip vinden! Het is merkwaardig, dat de Feniciërs ditmaal geen misbruik van de
situatie maken door hun passagier even leeg te roven! Elders in de overlevering
doen ze dat maar al te graag.
--------------------
-----------------------
[Herodotos II 54-56.]
De stichting van
orakels en de ontvoeringen, waarmee de Feniciërs bezig zouden zijn geweest.
-------------------------
In dezelfde tijd werd Ulysses meegenomen bij Kreta op twee
schepen van de Feniciërs, die akkoord waren gegaan met de verscheping van zijn
bagage ......
Op die manier doolde hij met de rest van zijn goederen in de
handen van de Fenicische plunderaars.
[Diktys van Kreta, VI 5 =
Fr.Gr.Hist.I A nr.49 F 9]
Diktys heeft kennelijk
de Odyssee gelezen, maar kan het niet laten om toch weer de Feniciërs als
plunderaars af te schilderen.
--------------------------
-----------------------
Want na veel ontberingen en veel omzwervingen bracht ik deze
kostbaarheden mee op mijn vloot, toen ik in het 8e jaar thuiskwam.
Mijn zwerftochten brachten mij naar Cyprus, Fenicië en de Egyptenaren; ik bezocht de Aithiopen en de Sidoniërs, de Erembiërs en Libyë, waar
.......
[Odyssee IV 65-98]
De Grieken kunnen
ongestoord ook de oostelijke en zuidelijke landen bezoeken.
11e eeuw?
---------------------
61 ..... Niets in de oude tijden brengt ons meer in
verbinding met de Grieken dan de Egyptenaren, die naar hen produkten
exporteerden en importeerden (ook goederen) van hen, of zoals de bewoners van
de Fenicische kust, die zich ijverig
overgaven aan kleine en grote handeltjes uitliefde voor het gewin .........
[Flavius Josephus, Tegen Appius, I 12 (16)]
63. Dat is waarom de Feniciërs,
die met hun schepen op Griekenland voeren, al vroeg bekend waren en kennis
maakten met de Egyptenaren en met iedereen, die handelswaar transporteerden
naar de Grieken over de immense zeeën.
[Flavius Josephus, Tegen Appius, I 12 (63)]
Het is voortbordurend
op de geschriften van zijn voorgangers, maar er zitten wel nieuwe elementen in.
Allereerst wordt de rol van de Egyptenaren benadrukt en ten tweede komt Hellas
nu voren als het kruispunt van alle contacten. Pas na Hellas gaan de Feniciërs
dus verder op hun tocht door de Middellandse zee.
CYTHERA
-------------------
De eerste van de mensen aan wie het overkwam, dat zij
Ourania vereerden, waren de Assyriërs en na de Assyriërs de mensen van Paphos
van Cyprus en degenen van de Feniciërs, die Askalon in Palestina bevolken. Het
is daarom, dat zij van de Feniciërs hebben geleerd, dat de mensen van Cythera
haar vereren.
[Pausanias, 170-180 na Chr Périégèse, I 14,7]
De eerste Assyriërs
komen al in beeld in de 11e eeuw v.C, maar omdat er sprake is van Askalon, dat
in Fenicische handen is, moeten we bij dit bericht toch eerder denken aan de Perzische
tijd. De vestiging van de Feniciërs is echter ouder!
-----------------------------
Cythera: eiland met een stad van dezelfde naam aan de kant
van Kreta, genoemd naar de Feniciër (of zoon van Phoinix) Kytheros.
[Steph.Byz.6e eeuw
na Chr.]
[Eutathius in de 12 eeuw
herhaalt dit in een commentaar op Denys Périégète]
---------------------------
[Herodotos I 143]
Wat mij betreft, ik herinner me, dat Teucer naar Sidon ging. Hij was verjaagd uit zijn
land en hij zocht met de hulp van Belus
een nieuw koninkrijk. Belus, mijn vader had het weelderige Cyprus geplunderd en
bracht het als overwinnaar onder zijn heerschappij. Het was in deze tijd, dat
ik hoorde van de val van Troje, van jouw naam en van de Griekse koningen.
[Virgilius I 619-624]
Troje en Carthago
worden in een tijdvak bij elkaar gebracht, maar hier zitten dus wel 4 eeuwen
verschil tussen!
-----------------------
EGEIS 1
============
Als we uit zouden gaan
van de stoute veronderstelling, dat de overgeleverde Griekse teksten niet op onzin berusten, dan ontstaat er
wel een bijzonder en ook een geheel ander beeld van de vroegste geschiedenis
van Griekenland dan wat gevoegelijk wordt aangenomen. Nu schrijft men veel van
elkaar over, maar de hoeveelheid berichten is te groot om zomaar te
veronachtzamen.
Literatuur:
Boeken:
9.HERODOTUS HISTORIëN
O.Damsté, Fibula van
Dishoeck, Haarlem 1978. Hoofdredactie: J.Th.M.F.Pieters.
47.DIE PHÖNIZIER IM
ZEITALTER HOMERS
U.Gehrig +
H.G.Niemeyer. Ph.von Zabern Mainz 1990.
Bijdragen van E.Gubel,
J.Latacz, A.Rathje, W.Rollig, M.Aubet‑ Semmler
111.THUCYDIDES : BOEK I
La guerre du Péloponnèse.
Jacqueline de Romilly, Société
d'édition <<Les Belles Lettres>> Paris, 1953.
135.HOMEROS:ILIAS
i.e.v.v.M.A.Schwartz,
Salamander, Klassiek/Querido, Amsterdam,1998.
136.HOMEROS:ODYSSEE
i.e.v.v.M.A.Schwartz,
Salamander, Klassiek/Querido, Amsterdam,1998.
160.QUINTE‑CURCE:Histoires II.
H.Bardon, Société d'édition Les
Belles Lettres, Paris ,
1965. 2e editie.
220.PLINIUS
De Wereld. Naturalis historia. Vertaald door Joost van Gelder; Mark
Nieuwenhuis en Ton Peters. Atheneum – Polak & van Gennep. Amsterdam
2004. 221.THOUKUDIDES _ NAVORSCHINGEN.
Vertaald
uit het Grieksch door Mej.H.M.Boissevain en dr.H.J.Boeken. Haarlem ‑ J.W.Boissevain
& Co ‑ 1914‑1924.
304 a +
b.POLYBIOS
Wereldgeschiedenis. Atheneum – Polak & Van Gennep. Amsterdam 2007.
i.e.v.v.Wolther Kassies. Magistraal. Twee
delen.
Map
20.2 L'expansion G.Bunnens Institut historique belge
phénicienne en méditerrannée de Rome 1979 deel XVII
Essai d'interprétation fondé sur une
analyse des traditions littéraires
15e eeuw?
-------------------
En niet minder deden de eilandbewoners aan zeeroof, namelijk
de Kariërs en de Phoinikiërs. Want
dezen hebben de meeste eilanden bevolkt. Getuige het volgende. Toen Delos
gezuiverd werd door de Atheners in deze oorlog en al de graven werden geruimd,
die er van de doden op het eiland waren, bleken het voor meer dan de helft
Kariërs te zijn, daar ze herkend zijn aan hun wapenrusting, die mede begraven
was en aan de wijze, waarop ze ook nu nog begraven. Toen de zeemacht van Minos
gevestigd was, werd er meer heen en weer gevaren (want de boosdoeners uit de
eilanden werden door hem verdreven in de tijd, dat hij de meeste van die
eilanden bevolkte) en de mensen aan zee begonnen vaster te gaan wonen, doordat
zij meer bezittingen aan waarde verkregen......
[Thoukudides I 8 in een
vertaling van W.Versluys, Amsterdam, 1908]
Thoukudides heeft het in
eerste instantie over de Peloponnesische oorlog. De opmerking over de zeemacht
van Minos verwijst echter naar de 15e of 14e eeuw v.C.
Dan al is er dus sprake van Feniciërs, die aanwezig zijn in de Egeïsche zee.
--------------------
Pythodoros in zijn werk “Over de letters” en Phillis van
Delos in zijn werk “Over de tijd” beweren, dat voor Kadmos het Danaos was,
die (de letters) introduceerde. Bovendien leggen anderen hier een getuigenis
aan af, zoals de Milesische historici Anaximander, Denys, Hecataeus, hetwelk
Apollodorus citeert in zijn werk “Over de catalogus van schepen”.
[Fr.Gr.Hist.,I A nr 1]
Met de “letters” wordt
hier het Fenicische alfabet bedoeld! En Danaos was dus eerder in Griekenland
dan Kadmos.
--------------------
Hecataeus van Milete zegt t.a.v. de Peloponnesos, dat de
barbaren er woonden vóór de Grieken. Maar dat bijna geheel Griekenland vroeger
een kolonie van de barbaren was, zoals men kan afleiden uit de tradities zelf:
... De Kadmee (die) de Feniciërs (occupeerden), die met Kadmos waren meegekomen .....
[Fr.Gr.Hist.I A nr.1 F119 = Strabon VII 7,1, C 321]
Met de “Kadmee” wordt
de streek in Boeotië rond Thebe vooral bedoeld. Vóór de Grieken waren er dus
andere bevolkingsgroepen aanwezig in Griekenland, waaronder de Feniciërs.
We praten dan wellicht
over de periode tussen de tijd van de zeevolken en de tijd van de oorlog om
Troje of zelfs eerder dan de tijd van de zeevolken. Het gaat dan minimaal om de
12e of de 13e eeuw v.C.
-------------------------------
OLIAROS
--------------------------------
Oliaros: een
eiland van de Cycladen, waarover Herakleides Pontikos praat in zijn werk “Over
de eilanden”: Oliaros, kolonie van de Sidoniërs
.........
[volgens Stephanus van
Byzantium Fr.124 Wehrli]
Zo onzinnig is deze
vermelding niet, want veel later op een er vlakbij gelegen eiland:
Céos
|
Relatie met Sidon
|
Marie-Thérèse
Couilloud (1974)
|
Hellenistische tijd
|
------------------------
Koning Adrastos
van het lieflijke Araithyrea en Sykion.
[Ilias II 569]
Tydeus begraven in Thebe, vader van Diomedes, die de dochter
van Adrastos huwt.
[Ilias XIV 116]
De naam Adrastos zou
een verbastering kunnen zijn van het
Fenicische Abdaštarte, maar het hoeft niet zo te zijn. Wel zien we in Fenicië
later de naam Straton opduiken en dat is wel de Griekse versie van Aštarte.
------------------------
In het jaar 592 van Abraham (1425 v.C): Bithynië, dat
vroeger Mariandyné heette, werd gesticht door Phoinix.
[Eusebius, bisschop Caesarea,
4e eeuw na Chr.]
Het is een late
getuigenis uit de klassieke oudheid, maar wel een, die heel ver teruggaat!
Belangwekkend is de datering via Abraham.
ITANOS
----------------------------
Itanos: stad op Kreta genoemd naar een Feniciër (of zoon van
Phoinix) als Itanos of genoemd naar een van de Courètes ...........
[Steph.Byz. 6e
eeuw na Chr.]
Het is weliswaar een
bericht uit de late klassieke oudheid, maar Itanos ligt gewoon te goed om over
het hoofd gezien te worden door de eerste Feniciërs. Bovendien treffen we in de
naam de Semietische stam YTN aan, dat ‘geven’ betekent.
---------------------------
14e eeuw?
RHODOS
----------------------
Kadmos (wijdde)
een kookketel van brons, waarin Fenicische letters waren gegraveerd, vertelt
ons Polyzalos in het 3e boek van zijn geschiedenis.
[Fr.Gr.Hist.III B nr.521 F1 =
Kroniek van Lindos Fr.Gr.Hist.III B nr.532 F 1 B 3,1,16-18]
Kadmos is zijn
zoektocht naar Europa begonnen en doet mogelijk als eerste het eiland Rhodos
aan.
----------------------
2.Kort na deze periode kwam Kadmos, zoon van Agenoor, uitgestuurd door de koning op zoektocht
naar Europa, aan te Rhodos. Omdat hij zwaar dooreen geschud was door een storm,
had hij de gelofte afgelegd een heiligdom voor Poseidon op te richten. Toen hij
gezond en wel was aangekomen, stichtte hij een altaar voor deze god en liet
enige Feniciërs achter om ervoor te zorgen. Dezen, vermengd met de mensen van
Ialysos, werden hun medeburgers. Het is onder hen, zegt men, dat de priesters
het priesterschap verkrijgen door het recht van geboorte.
3.Wat betreft Kadmos,
hij vereerde ook Athena Lindia met offers, waaronder een opmerkelijke kookketel
van brons in de oude stijl. Deze kookketel bevatte een inscriptie met
Fenicische letters, welke de Feniciërs oorspronkelijk in Griekenland hebben
geïntroduceerd.
[Diodoros van Sicilië V 58,
2-3]
Met ‘deze periode’
wordt bedoeld de tijd, dat Danaos hierlangs kwam. Rhodos is kennelijk de eerste
halte, die Kadmos op zijn zoektocht aandoet.
----------------------
Zij waren de Feniciërs, die overgestoken waren naar Europa
met Kadmos en daarom noemen de
Grieken het de Fenicische letters.
[Diodoros van Sicilië V 74,1]
De introductie van het
alfabet door de Feniciërs wordt aangekondigd. Plinius (7.192) vermeldt
overigens, dat Cadmus 16 letters naar Griekenland bracht. Palmedus voegt er
tijdens de Trojaanse oorlog 4 aan toe en nog later voegt de dichter Simonides er
nog eens 4 aan toe. Plinius zegt, dat Aristoteles van mening is, dat er
oorspronkelijk 18 letters waren en, dat Epicharmus er 2 aan toe voegt.
---------------------
Rhodos werd in oude tijden bewoond door een autochtone
bevolking, waarover de familie van de Heliades de scepter zwaaide: de Feniciërs verjoegen die en zij namen
bezit van het eiland. De Feniciërs werden (op hun beurt) verjaagd en waren de
Cariërs, die het in bezit namen toen zij (ook) de andere eilanden in de
Egeïsche zee bevolkten. Bij hen kwamen de Doriërs aan land .......
[Conon. Fr.Gr.Hist.I A nr.26 F 47 = Pothios Bibliotheek 186, 47]
---------------------
13e eeuw?
-----------------------
MELOS
-------------------
Melos: het eiland is genoemd naar Melos, die er kwam vanuit Fenicië.
[Verrius Flaccus, Festus, s.v.Melos]
--------------------
Membliaros, eiland dichtbij Thera, ook wel Anaphé genoemd,
naar de Feniciër Membliaros, een van
de metgezellen van Kadmos, die zich vestigde op Thera. Men zegt ook wel
afgekort Bliaros
[Steph.Byz. 6e
eeuw na Chr.]
----------------------
Melos: een eiland
van de Cycladen, die dezelfde naam droeg. De eerste bewoners waren Feniciërs,
afkomstig naar zijn benaming (te zien) van Byblos, naar de Feniciërs van
Byblos.
[Steph.Byz. 6e
eeuw na Chr.]
-----------------------
THERA
-------------------------
[Herodotos IV 147]
Thera komt uit de
streek van Thebe, is kennelijk de nazaat van een Feniciër, wil naar zijn
landgenoten, die reeds 8 generaties (=minimaal 200 jaar!) lang op Thera wonen.
------------------------------
Theras zond deze kolonie naar Thera, vroeger Kallisté
geheten, hopende, dat de afstammelingen van Membliaros hem goedschiks het
koningsschap zouden geven en dat zij ook werkelijk deden, rekening houdend met
voor Theras, dat zijn afstamming terugging tot Kadmos zelf, terwijl zij slechts
de afstammelingen waren van Membliaros. Kadmos had (nemelijk) op het eiland
Membliaros achtergelaten, een man van het volk, om hoofd van de kolonisten te
zijn.
[Pausanias 170-180 na Chr Périégèse]
Pausanias zegt Herodotos
te citeren, maar het sluit nauwelijks aan op IV 147. Misschien is de
overlevering via Herodotos niet compleet. Membliaros is kennelijk niet van
koninklijke bloede.
-------------------------------
Thera: eiland van de Sporaden, stichting van Membliaros, een
van de metgezellen van Kadmos ........
[Steph.Byz. 6e eeuw na Chr.]
-------------------------------
De Feniciërs bleven op Thera met Membliaros, de metgezel van
Kadmos.
[leerling van Pindarus,
Pythiques 88c]
-----------------------------
SAMOTHRACE
--------------------
Kadmos, toen hij
met Thasos op zoektocht was naar zijn zuster, werd uitgenodigd (in Samothrace)
en op bezoek zag hij Harmonia. Hij schaakte haar met de hulp van Athena.
[FHG IV blz 378 fr.1 =
leerling van Euripides, Phéniciennes, 7]
Samothrace ligt in het
noordelijke deel van de Egeïsch zee.
----------------------
THASOS
------------------------
[Herodotos VI 47]
De passage gaat over
de tocht van Darius in het begin van de 5e eeuw, maar en passant
belicht Herodotos het begin van Thasos met de mijnen e.d.
---------------------------------
Het 37e verhaal beschrijft, dat het eiland Thasos
zijn naam kreeg van Thasos, broer
van Kadmos: het is in feite daar,
dat zijn broer aan hem een deel van zijn leger achterliet .... Op zijn
zoektocht naar Europa liet hij, zoals gezegd, zijn broer op het eiland.
[Conon. Fr. 62.Hist.I A nr.27 F 37 = Pothios Bibliotheek 186, 37]
Kadmos gaat verder op
zoek, maar Thasos vestigt zich op het eiland, dat naar hem genoemd zal worden.
-----------------------
De Thasiërs, die van Fenicische
afkomst zijn en die vanuit Tyrus en
vanuit de andere delen van Fenicië zijn vertrokken in de tijd, dat Thasos, zoon van Agenoor Europa ging
zoeken, wijdden aan een Heracles te Olympia, waarvan de basis en het gehele
beeld van brons was .... Ik heb begrepen, dat te Thasos de Thasiërs dezelfde
Hercles aanbidden als de Tyriërs, maar dat later, toen zij onderkenden, dat z
geassimileerd waren met de Grieken, zij eerbewijzen gaven aan Heracles, zoon van
Amphitryon.
[Pausanias 170-180 na Chr.
Périégèse, V 25,12]
Pausanias citeert
Herodotos (II,44), zij het enigszins gewijzigd. De verering van Melqart
verschuift naar Heracles.
----------------------------------
Phoinix vestigde zich in Fenicië. Kilix dichtbij Fenicië en
in de regio, die aan hem onderworpen was tot aan de rivier Pyramos en dat
noemde hij Cilicië. Kadmos en
Téléphassa vestigden zich in Thracië; hetzelfde deed Thasos na een stad in Thracië gesticht te hebben en hij vestigde
zich te Thasos.
[Ps.Apollodoros, Bibliotheek,
III 1,1]
--------------------------------------------
Thasos: eiland dichtbij Thrakië met een stad van dezelfde
naam. Het is daar, waar Téléphassa, de moeder van Europa stierf; genaamd naar
Thasos. Thasos is ouder met 10 generaties dan Herakles.
[Steph.Byz.6e eeuw
v.C]
Wellicht slaat het
getal van 10 generaties er op, dat pas na minimaal 250 jaar de Thasiërs
overschakelden van Melqart naar Herakles.
----------------------------------------------
[Herodotos I 44]
Herodotos vergelijkt
de tempels en goden van Tyrus en Thasos.
----------------------------
Zij (de goudmijnen) werden ontdekt door de Feniciërs, die
het eiland met Thasos occupeerden, de zoon van Phoinix (of de Feniciër) en het
eiland kreeg zijn naam. Thasos bezat een heiligdom van Herakles gesticht door
diezelfde Feniciërs, die rondvarend op zoek waren naar Europa en die Thasos in
bezit namen.
[Eustathius in 12e
eeuw na Chr. in een commentaar op Denys Périégète, 517]
-----------------------------
Cadmus delft en smelt gouderts in het Panaeagebergte.
[Plinius 7.197]
-------------------------------
Pronektos: stad van Bithynië, dicht bij Drepanon, gesticht
door de Feniciërs.
[Steph.Byz.6e eeuw
na Chr.]
Dit moet een zeer
vroege stichting zijn geweest, waarschijnlijk na de stichting van Thasos. In
later tijden komen de Feniciërs nauwelijks meer in deze streken, behalve dan
tijdens de eenmalige tochten onder Darius en Xerxes.
-------------------------------
THEBE
-----------------------
[Herodotos V 57]
Kadmos vestigt zich in
Thebe. Zijn nazaten zijn de Gephyraeërs en de Kadmeiers. Ze worden allen op den
duur verdrongen. De eersten gingen naar Epirus en de laatsten weken uit naar
Athene.
-----------------------
Gesticht door Agenoor werd zij (=Tyrus) lange tijd meesteres
van de zee, niet alleen in de eigen streek, maar overal, waar zijn vloten
togang hadden. Bovendien, als men de legende mag geloven, is deze natie de
eerste, die het alfabet verspreid of geleerd heeft. In ieder geval bevonden zich
haar kolonies over bijna de gehele wereld: Carthago in Afrika, in Boeotië Thebe, Gades in de oceaan.
[Quintus Curtius, IV 4,19]
-----------------------
Toen zag hem (Odysseus) de dochter van Kadmos, Ino, om haar
mooie enkels beroemd, eenmaal een sterveling in mensentaal sprekend, nu
Leukothea genaamd, een godin van de zee, de eer der goden deelachtig.
[Odysseus IV 65-98]
Kadmos wordt zwaar
vereerd door de Grieken. Zo ook zijn dochter, die het tot godin schopt.
Kadmos bevat de
Fenicische stam van QDM = man uit het oosten.
------------------------
Door hun wreed besluit werd Oidipous, toen hij koning van de Kadmeërs was in het lieflijke Thebe,
door bitter leed gekweld en Epikaste
bevestigde een strop aan de hoge balk van haar paleis en hing zich op, door
smart overmeesterd.
[Odysseus XI 264-291]
Volgens de legende
bedrijft Oidipous ongewild incest met zijn moeder. Thebe = het oude Kadmeia.
Dat door Kadmos gesticht werd.
--------------------------
Ter herinnering aan zijn echtgenoot en aan dit amoureus
loflied, stichtte Kadmos in het land
Libyë 100 steden en voorzag ze van ontoegankelijke muren, gedomineerd door
stenen torens.
[Nonnos van Panopolis, 5e
eeuw na Chr, Dionysiakos XIII 363-366]
Nonnos laat Kadmos een
heel andere kant opgaan. Aan deze late berichtgeving uit de klassieke oudheid
kan gerede twijfel bestaan, aangezien er ook elders nergens melding van gemaakt
wordt.
----------------------------
Zij zijn het (De Feniciërs), die Tyrus hebben gesticht in
Syrië ..... Zij zijn het, die Thebe in Boeotië hebben gesticht onder leiding
van Cadmus .....
[Isodorus van Sevilla 7e
eeuw na Chr.]
-----------------------------
Cadmus neemt steengroeven in gebruik. Thrason bouwt de
eerste muren.
[Plinius 7.195]
EURIPIDES
EURIPIDES
Phoinissai
K.H.de
Raaf: De Phoinikische Maagden
Euripides
werd in 480 v.C geboren en stierf in 405 v.C. Hij leefde lange tijd in Athene.
Hij schreef veel toneelstukken. In een daarvan (Phoinissai) laat hij een koor
opdraven van Fenicische meisjes. Waarom?
-
Het betreffende stuk speelt zich af in en rond Thebe en dat heeft een
legendarische Fenicische achtergrond;
-
Vreemdelingen kunnen eerder kritiek hebben op het handelen van Griekse
mensen en goden dan de Grieken zelf.
Wat
zeggen de Fenicische meisjes eigenlijk. Het ‘ouderwetse’ Nederlands is van
K.H.de Graaf, maar eigenlijk best wel passend bij zo’n nog veel ouder Grieks treurspel.
Tyros’ zee verlatende ging ik,
uitgekeurd offer voor
Loxias,
weg van het Phoinikische eiland,
dienares voor de tempel van
Phoibos,
waar die zich vestigde aan
den voet
van Parnas met zijn
sneeuwige toppen;
voer met een schip door de
Ionische zee,
terwijl boven ’t barre vlak
dat er stroomt
om Sikelia heen, Zephyr reed
door de lucht
op zijn vlagen: een
heerelijk ruischen!
Loxias is een andere (bij)naam voor Apollo. Loxos
betekent: schuin. indirect. Dit was een van de belangrijkste Griekse goden. Hij
was o.a. bekend als de Pythiër: de god van de orakelplaats Delphi, waar hij het
orakel aan de aardgodin Gaia ontfutselde. Hier zou hij ook de draak Pytho
hebben gedood.
Phoibos
of Phoebos betekent: “de stralende” en dat is ook een bijnaam van Apollo.
Parnas
staat voor de Parnassos: een gebergte ten noorden van Delphi met een hoogte van
c.2500 meter en dit was de zetel van Apollo.
Sikelia
= Sicilië, ook wel Trinakria genoemd.
Zephyr=god
van de wind.
Uitverkorene van mijne stad
als schoonste geschenk voor
Loxias,
betrad ik den grond van de
Kadmeeërs,
dat edele kroost van
Agenoor,
herwaarts gestuurd naar de
veste van Laïos,
die aan mijn vorsten verwant
is.
Gelijk de beelden van goud
gesmeed
werd ik tot Phoibos’ dienst
gesteld.
Nog wacht mij Kastalia’s
water,
om te doopen de pracht van
mijn maagdelijk haar
voor den hoogen dienst van
Apolloon.
Agenoor: Zoon van Poseidoon en Libya. Van Egyptische
afkomst. Hij wordt koning in Fenicië Zeus schaakt zijn dochter Europa. Agenoor
stuurt o.a. zijn zoon Kadmos er op uit om Europa te zoeken.
Kadmeeërs: Kadmos en zijn nazaten. Kadmos brengt het
schrift naar de Grieken bij Thebe. Dan nog de plaats Tanagra. Zijn nazaten zijn
o.a.Labdakos, Laios en Odipoes. De historische kern van de sage verwijst
wellicht naar de komst van Semieten in Griekenland.
Laïos
is een afstammeling van Kadmos en de eerste man van Iokaste, zoon van Oidipous.
Kastalia’s
water is de aan Apollo gewijde
Kastalische heilige bron aan de voet van de Parnassos nabij Delphi.
O berg, uitstralend met dubbelen top
uw vuurglans boven de rotsen
die toegewijd zijn aan
Bakchos,
en wijnstok van Dionysos,
gij
die dagelijks druppelt,
rijk-trossig de druif
uitschietend aan jeugdige
ranken,
en godlijke spelonk van den
slangedraak,
en bergen, wachttorens der
goden, besneeuwde en heilige hoogten!
O, mochten wij, de Dirke
ontvlucht,
buiten vreeze, als koor der
Onsterfelijke
Maagd en Godinne dansen den
rei
bij Aarde’s navel, het hol
van Phoibos!
De dubbele top van de berg Parnassos schrijft Euripides
toe aan de fakkels van de Maenaden, die daar hun god Dionysos vereerden. Elk
derde jaar, als de kortste dag is gekomen en het kritieke punt bereikt wordt,
waarop de duisternis over het licht schijnt te zegevieren, dan gaan in de nacht
de vrouwen met brandende fakkels het gebergte in. Bakchos of Bacchus is een
andere naam voor Dionysos. Het is oorspronkelijk een oosterse vruchtbaarheidsgod
met een speciale verbinding naar de wijn. De Bacchanten zijn de vrouwen uit het
gevolg van Dionysos/Bakchos. Door lawaai van ketels en pauken raakten zij in
extatische uitgelatenheid bij nachtelijke vieringen op de bergen onder de
schijn van brandende toortsen.
Dirke:rivier
in Boeotië. Een draak bewaakte de bronnen van de Dirke.
Maar thans voor deze muren
kwam,
woedend aanstormend, Ares en
stookt
in Thebai’s stad het bloed
tot den strijd.
Och, of dit niet mocht
geschieden!
Want vrienden zijn één in
hun nood;
de zeven-poortige stad
is, als haar leed overkomt,
één met het Phoinikische
land, wee, wee!
Eén het bloed en één het
geslacht
dat ontsproot aan
hoorndraagster Iö.
Hunne rampen gaan mij ter
harte.
Ares is de krijgsgod.
Thebe
(Thiva) heeft zeven poorten. Het getal zeven gold in de Oudheid als een heilig of
bijzonder getal. Hier slaat het waarschijnlijk op Polyneikes, die met de hulp
van zes prinsen Thebe tracht te heroveren (Aischylos in: de zeven tegen Thebe
467).
Euripides
legt een directe relatie tussen Thebe en Fenicië, want de Fenicische
meisjes klagen ach en wee en zien het
land Fenicië en de stad Thebe als één geheel.
Io
is de dochter van de koning van Argos (Inachos).Zij wordt de geheime vrouw van
Zeus en ze wordt vereenzelvigd met Isis. Zij wordt geschaakt door de Feniciërs.
Er bliksemt rond deze stad
van schilden een dichte
wolk:
voorteeken van bloedigen
strijd,
dien Ares weldra blijken zal
te brengen den kindren van
Odipous
als der Erinyen onheil.
O Argos van de Pelasgen, ik
vrees
uw macht en ’t beschikken der
goden,
want niet in strijd met het
recht voorwaar
stormt gewapend naar deze
kamp
wie zijn deel van het vaderhuis opeischt!
Oidipous is de zoon van Laios en huwt zijn moeder Iokaste.
Zie het treurspel van Sophokles.
Hij doodt zijn vader. en wordt koning van Thebe.
Erinyen:
wraakgodinnen uit de onderwereld met vleugels. Zij hebben fakkels, slangen en
de zweep om af te ranselen. Hun goddelijke wraak komt vooral naar voren wegens
zonden tegen familieleden.
Argos
van de Pelasgen: Pelasgos is de oudste koning van Argos. De Pelasgen worden
gezien als de eerste bewoners van Argolis..
Phoinika is mijn vaderland;
daar groeide ik op.
Nazaten van Agenoor zonden
ons hierheen
voor Phoibos, als het beste
van den oorlogsbuit;
maar juist nu Oidipous’beroemde telg beraamt,
ons naar ’t eerwaarde orakel
en het brandaltaar
van Loxias te zenden, zijn
naar deze stad
de Argiven opgetrokken ter
belegering.
Zeg thans op uwe beurt mij
wie gij zijt, die kwaamt
ter vesting zevenmondig der
Thebaanse stad.
Argiven: de mensen van Argos.
Het
koor maakt zijn afkomst bekend aan Polyneikes, een van de kinderen van Iokaste.
Het wordt duidelijk, dat zij door de oorlogshandelingen gestrand zijn bij
Thebe.
O stamverwantschap van
Agenoors nageslacht,
mijn koningen, door wie ik
hier gezonden ben!
De zeden van mijn land
eerbiedigend
val ‘k op mijn knieën voor u
neer, o vorst!
O, eindelijk dan kwaamt ge
weer in uw land!
Hei, hei, eedle vrouw, kom
buiten ’t paleis,
breid open de deuren der
poorte!
Hoort gij, die hem baarde,
zijn moeder?
Wat draalt gij te gaan door
de hooge zaal
en uw kind te sluiten in de
armen?
Grieken vielen kennelijk niet op hun knieën voor hun
vorsten, maar de Feniciërs dus wel.
Voor vrouwen is het
barenswee iets machtig groots.
Zoo heeft ook elke vrouw wel
liefde voor haar kind.
Het koor levert slechts een kort commentaar als een
onderbreking in het gesprek tussen moeder Iokaste en zoon Polyneikes.
Zie, daar komt ter
verzoening vorst Eteokles.
Iokaste, moeder, ’t is uw
taak thans, zulk een woord
te spreken, dat ge uw
kindren tot elkander brengt.
Het
koor spoort de Grieken aan hun geschillen bij te leggen!
Ofschoon niet op
Helleenschen bodem grootgebracht,
vind ik, dat gij tenminste
spreekt met juist begrip.
Koor: We zijn dan wel geen Hellenen, maar wij vinden, dat
Polyneikes…..
M.a.w.: we hebben er eigelijk niets mee te maken, maar
Polyneikes heeft wel een punt.
Bij daden die niet goed
zijn, past mooi praten niet,
want dat’s niet maar kwetst
ons rechtsgevoel.
Het koor komt in de rol van een soort rechtscollege. Het
neigt ernaar om Polykleites gelijk te geven.
O goden, wilt afwenden zulk een ongeluk
en schenkt verzoening aan
het kroost van Oidipous!
De Fenicische meisjes zien de bui al hangen. Verzoening
kan alleen nog door de goden worden afgedwongen.
Kadmos kwam uit Tyros hier
naar dees landstreek, waar
een viervoet,
een nog nooit gejukte
vaarze,
ter vervulling van het
orakel
op den grond zich
neervlijde.
Daar verlangde Phoibos dat
hij zich vestigde in de
vlakten
der Aonen, rijk aan tarwe,
waar de heerlijke rivier,
Dirke’s stroom, bevloeit de
beemden,
groen van spruiten, dik van
graan.
Bromios werd daar geteeld,
toen zijn moeder Zeus
omhelsde,
hij, dien, kind nog, plotsling
klimop,
kransen vlechtend heeft
gezaligd
door met groene schaduwloten
hem te dekken. Bakchos
eerend
treden sinds ten reidans
Thebai’s maagden en de
vrouwen,
jubelend haar EUIOI.
Aonen: de oudste bewoners van Boeotië.
Bromios:
Daar was ’t felle, moordend
draakbeest,
Arès’ zoon, de wilde
wachter,
die de waterrijke bronnen
en den groenen stroom
bewaakte
met de appels van zijn ogen,
die hij draaide te allen
kant,
welke Kadmos, die zijn
handen
kwam zuivren vóór het offer,
met een rotsblok ’t wreede hoofd
heeft vermorzeld, hoog zijn
armen
voor het doodend werpen
zwaaiend.
Op den raad van Pallas,
’t Zeuskind, dat geen moeder
heeft,
zaaide hij de tanden,
op den grond gevallen,
over ’t vruchtbaar akkerland,
waabop de aarde voor zijn
oog
mannen uitschoot, zwaar
gewapend,
over het oppervlak des
bodems.
Maar het moordend zwaard gaf
hen terug aan moeder aarde,
bestroomend met hun bloed
haar die hen had getoond
aan hemels zon-doorkoesterde
winden.
Nu, weleer geboorne
uit stammoeder Io,
Épaphos, o Zeus-ontsprotene,
roep ik U aan, roep met
uitheemsch geluid,
ach, met uitheemsche
gebeden:
Kom toch, kom naar dit
gebied.
’t Was uw nakroost dat hier
bouwde.
Dit ook koos zich uit tot
woning
het vermaard godinnen-paar
Persephassa en de lieve
Dàmater, godinne,
zij die over allen heerscht,
Aarde, zij die allen voedt.
Zend ze, beide
fakkeldraagsters,
die godinnen, help dit land!
Niets is voor de goden
moeilijk!
De stichting van Thebe door Kadmos wordt verteld. Het koor
roept de stamgod Epaphos, zoon van Zeus en Io, aan om hulp te geven aan de
stad. Dat moeten de beschermgodinnen Demeter en Persephone gaan doen.
Niet de Grieken roepen de goden aan ter bemiddeling, maar
uitheemse geluiden!
Demeter is de godin van akkerbouw. Demeter stelt Euripides
gelijk aan de Aarde (=Gè). Demeter zou dus Gèmeter zijn en dat betekent
Aarde-Moeder.
O leed-brenger Ares, waarom
toch zóózeer
verslingerd op bloed en op
dood, tot een wanklank der feesten van Bakchos?
Niet bij den heerlijken rei
van bekranste bloeiend maagden,
zwaaiend breed uwe lokken
onder het blazen der rietpijp,
zingt gij een lied waarin
Chariten nooden ten reidans,
maar met gewapende mannen
het leger van Argos inblazende
bloeddorst, leidt gij vóór
Thebai den optocht, geheel zonder fluitmuziek!
Niet in een herte-vel, dol
door den thyrsos, wendt gij in ’t rond den voet,
maar met wagens en teugels
den vierganger, ’t éénhoevig strijdros,
en bij den stroom van de
Ismenos
rent gij met ruiterij, tegen
het Sparten-volk
de Argeiers ophitsende,
dien feeststoet, voorzien
van wapens en schilden,
op stormend tegen het
muurwerk der vesting. –
Vreeslijk voorwaar is de
godheid Twist,
die zulk een onheil bereidt
voor de koningen,
Labdakos’ huis, ’t veel beproefde.
O woud, vol van wild, met uw
goddelijk loof,
appel van Artemis’ oog, gij
sneeuw-gevoerde Kithairoon!
Hadt gij toch nooit de ten
doode veroordeelde vrucht van Iokaste,
Oidipous, grootgebracht, den
als kind uit dees huizing verstoot’ne,
hem die met goudene speld
zich geteekend heeft.
Was het gevleugelde maagdelijk
monster, de Sphinx, van ’t gebergte,
niet tot rouw van dit land
met haar wreede gezangen gekomen,
die, onze muren genaderd,
eens Kadmos’kroost met vier klauwen
voerde naar ’s hemels onnaakbare
licht! Zij werd den Kadmeeërs
toegezonden door Hades, den
god van de diepten der aarde.
Nu is groeiende onder de
zonen van Oidipous andere moeite,
heilloos voor deze huizinge
en voor de stad,
want is iets wààrlijk niet goed, nimmer ook werd het ooit goed,
ook niet de kindren, de
onwettig geborenen,
’s vaders bezoedling,
geteeld bij een moeder,
die ging te bedde met den
bloed-eigene!
Gij hebt gebaard eens,
gebaard, o land,
naar ik tehuis als bericht
uit den vreemde eens hoorde, eens hoorde,
de uit de tanden des wilden
roodkammigen draaks voortgesprotene
teelt van gewapende mannen,
dien schoonsten roem der Thebanen.
Eens, lang geleden, begaven
de hemelsche goden
zich naar Harmonia’s
bruiloft en toen, bij de lier en den cither
van Amphioon verrezen de
muren van Thebe en haar torens
midden tusschen de loop der
tweelings-rivieren,
waar de Dirke de
spruiten-voedende vlakte
naast de Ismenos bevochtigt.
Stammoeder Io, met horens
gekroond,
baarde de vorsten van Kadmos’
veste.
Nu, na duizenden roemrijke
daden,
om beurten een andre, staat
deze stad
op d’allerhoogsten top
en strijdt voor de kransen
van Ares.
Het koor beschrijft de tegenstelling tussen de daden van
de wrede krijgsgod Ares en de feesten van de god Bakchos. Voorts komt er een
klacht over het toch in leven blijven van de vondeling Oidipous en de kinderen
van hem, die zoveel onheil over de stad Thebe hebben gebracht. De sfinx wordt
een ogenblik gememoreerd en verder de Sparten, ontstaan uit de tanden van de
draak. Het huwelijk van Harmonia en Amphioon wordt bezongen, de bouw van de
muren en de ontwikkeling van de stad tot dit hoogtepunt.
De thyrsos is een staf gekroond met een pijnappel.
De Ismenos is een rivier, die oostelijk van Thebe stroomt.
Voorafgaand aan volgend kort commentaar van het koor
speelt zich een gesprek af tussen een vader Kreoon en zijn zoon Menoikeus. Er
is sprake van een orakeluitspraak, waarbij de vader de keuze heeft: red of uw
zoon, of red de stad! Het is een verwijzing naar een gebruik in het oosten, dat
kennelijk ook in Griekenland is doorgedrongen.
Kreoon, wat zwijgt ge en
houdt uw stem geluidloos in?
Niet minder dan gij zelve
ben ook ik ontsteld.
Het Fenicische koor is ontsteld over zo’n barbaars gebruik.
Kreoon is het daarmee eens en stuurt zijn zoon zo ver mogelijk van deze streek
en wel naar Dordona in Aitolië. Menoikeus is echter geenszins van plan te
vluchten en wil zichzelf wel opofferen tot heil van de stad.
Menoikeus is een van de Spartoi (gezaaiden).
Gij kwaamt, o gevleugelde,
gij vrucht van Aarde
en van Echidna, de
doodsslang,
voor den roof der Kadmeeërs
kwaamt gij naar hier,
gij die veel zuchten, veel
jammer bracht!
Vreeselijk monster,
half maagd van gedaante,
heen en weer joegt gij
snel rond op uw vlerken,
met uwe
vleesch-verscheurende klauwen,
gij die eens uit de streken
der Dirke
jongren wegvoerend uw
gruwelijk lied,
en de verderflijke Erinys
bracht alom in hun
vaderland,
smart door den bloedigen
moord.
Moordziek was hìj onder de
goden
die zulke dingen bewerkte!
Wee-roepend gezang der
moeders,
wee-roepend gezang der
maagden
klonk in de huizen
jammerend.
Beurtlings een ander geluid
van wee,
beurtlings een ander lied
van wee
steeg huilend op door de
stad.
Maar aan de donder gelijk
was het stenen en het geschrei,
wanneer de gevleugelde maagd
een burger der stad deed
verdwijnen.
Maar eindelijk kwam,
door Pythia gezonden,
Oidipous, de dulder,
naar dezen grond der
Thebanen,
eerst hun roem, later hun
ramp.
Want, overwinnaar der
raadselvraag,
gaat die rampzaalge een
huwlijk,
een kwaad huwlijk aan, met
zijn moeder
en bezoedelt de stad.
Een misdaad wisslend met
misdaad
brengt door zijn vloek de
ellendige
de eigen zoons tot een
strijd
die een schandvlek is. Wij
voelen bewondring
voor wie de dood tegemoet
treedt
ten bate van ’t land der
vaadren,
voor Kreoon overlatend
geween
maar schoone zege brengend
de stad,
de sterkte van ’t zevental poorten.
O, dat van zulken wij
moeders werden,
zóó eedle kindren kregen, o
Pallas,
diebre, die den
steenworp-dood
wist te bewerken des
slangedraaks,
zorglijke taak van Kadmos,
dien tot dit werk gedreven,
waarna de god-beschikte ramp
van roof op dit land is
gevallen.
Het koor verhaalt van de tijd, dat de sfinx nog in Thebe
rondwaarde. Oidipous maakt daar een eind aan. Het koor bewondert tenslotte de
zelfopoffering van Menoikeus, die op zijn beurt Thebe redt.
Pythia: priesteres, die de orakels uitspreekt.
Schoon is deze overwinning,
maar wanneer de goôn
een beetren raad bedachten, ‘k
zou gelukkig zijn.
De Thebanen hebben een aanval van het leger van Adrastos
afgeslagen, maar het koor vraagt zich droog af, of de goden geen betere
oplossing kunnen bedenken.
Ai, ai, ai, ai!
Van ontzetting huivert,
huivert mijn hart
en door mijn vleesch gaat
meelij, medelijden
met de ongelukkige moeder,
om haar twee zonen. Wie van
beiden
(wee mij, om dit smartlijke,
wee Zeus, wee Aarde!)
zal treffen bloedig
den hals van een broeder,
het hart van een broeder,
dwars door het schild, dwars
door het pantserkleed?
En ik rampzalige,
o rampzalige,
van wien van beiden zal ik
het lijk,
het gevallene, moeten
beweenen!
Ach, Aarde, ach Aarde!
Twee wilde dieren,
moordzieke zielen,
zullen elkander straks,
hun lansen zwaaiende,
bloedig doen vallen,
vreeselijk doen vallen!
Ellendigen, dat zij zich
haalden in ’t hoofd,
te vechten alleen, met hun
tweeën!
Met mijn uitheemsch geluid
zal ‘k, tranen vergietend,
uitklagen de treurzang die
dooden gevallig is.
Het noodlot nadert, nabij is
de moord!
Dit daglicht nog zal
beslissen wat komt.
Afschuwelijk, afschuwelijk
de moord
die van Erinyen uitgaat!
Maar ik zie, ’t gelaat in
neevlen, Kreoon, naadren het paleis.
‘k Zal daarom de weeklacht
staken, die ik aangeheven heb.
Het koor is ontzet over de naderende tweestrijd.
Opmerkelijk is, dat de klaagzang in het uitheems zal geschieden = dus in het
Fenicisch.
Zij hoorde dat haar zonen om
den koningsstaf
naar lans en schild gaan
grijpen voor een tweegevecht.
Maar reeds lang is uwe
zuster heengegaan
en ‘k denk, Kreoon, dat
reeds de strijd op leve‘ en dood
der kinderen Oidipous zijn
einde vond.
Als zij het vatten konden,
tranen schreiden zij.
Heft, ach heft nu den
treurzang aan,
beurt omhoog uw blanke
armen, slaat het hoofd!
Dit zijn in feite alleen maar tussenliggende teksten.
Het tweegevecht heeft plaats gevonden. Het slaan van het
hoofd is een uiting van treurnis, dat we nog steeds in het Midden-Oosten
bijvoorbeeld zien.
Ach, Oidipous, hoe treur ik
om uw ongeluk!
De godheid heeft, naar ’t
schijnt, uw vloekgebed verhoord!
Niet voor ’t gehoor kwam nog
dit ongeluk
over dees huizinge, want voor
onze oogen
ligt hier dit drietal lijken
reeds neergestrekt
voor het paleis-gebouw, één
in den dood,
’t eeuwige duister
deelachtig!
Veel leed bracht deze dag aan ’t huis van Oidipous.
O, moog het leven dat hem
wacht, min droevig zijn!
Naschrift:
Het
KOOR is een integraal deel van het Griekse treurspel. Het zijn in oorsprong
dansers en/of danseressen, die met muziekinstrumenten voor een afwisseling
zorgen tussen de verschillende dialogen. Zij nemen niet actief deel in de
gebeurtenissen, maar geven een toelichting of een commentaar of ze kondigen wat
aan. Veelal wordt het koor (zeker bij Euripides) gebruikt om de mening van de
auteur zelf weer te geven.
Euripides
hecht groot belang aan het koor. Hij geeft het toneelstuk zelfs de naam van het
koor. Euripides is bekend met de Feniciërs, met hun spraak, met hun (in Griekse
ogen) afkomst en met hun begrafenis rithe.
Abonneren op:
Posts (Atom)