zondag 16 augustus 2015

FILOSOFIE

Feniciërs als verbinders in de filosofie tussen Europa en het Verre Oosten?

Dat is een donders moeilijk onderwerp, zeker voor mij, die nauwelijks kaas heeft gegeten van de filosofie. Ik ben er toch maar eens in gedoken om een begin van antwoord op jouw vraagstelling te vinden:

Jouw Email 26-03-2013:
Ik heb wat filosofiecursussen gevolgd de afgelopen najaren en het is opvallend dat er min of meer tegelijkertijd zowel in Europa/Griekenland als in het Verre Oosten hetzelfde gedacht werd door de filosofen. Met buigt zich er nog over of dat toeval is of dat er bijvoorbeeld toch contacten zijn geweest. Zouden Feniciërs daar een rol kunnen hebben gespeeld?

Mijn eerste opwelling is om er meteen maar nee tegen te zeggen, maar zelfs voor een bot nee moet je toch ook met enige vorm van argumentatie komen. Misschien ga ik ook nog wel van mening veranderen.

De eerste vraag, die bij mij naar boven komt, is: Zouden ze er fysiek toe in staat zijn geweest om een direct lijfelijk contact tussen filosofen van beide werelden tot stand te brengen in de periode, dat we kunnen spreken van Feniciërs?
De Feniciërs waren als entiteit (ruim bemeten) aanwezig van c.1400 v.C tot en met de 4e eeuw na Chr.
In het begin treffen we ze aan in de Libanon, Israël en Syrië. Ze noemen zich geen Feniciërs. Die naam komt van de Grieken. In feite was het een vermenging van volken en stammen, waarbij de Kanaänieten het hoofdbestanddeel vormden. Zo noemden zij zich en dat blijven ze doen tot zelfs bij St.Augustinus, de bisschop van Hippo Regius in Noord-Afrika (eind 4e eeuw na Chr). De Feniciërs zijn dus voor een belangrijk deel autochtoon te noemen, maar dat laat onverlet, dat er ook andere stammen zijn binnengekomen en die zijn goeddeels geassimileerd. In de wetenschappelijke wereld wordt er nog steeds hevig gediscussieerd over de herkomst van de Feniciërs en dat was in de oudheid ook al zo. Zo zijn er klassieke schrijvers, die zeggen dat ze afkomstig zouden zijn vanuit de Rode zee, Zuid-Arabië, Perzische golf. Nu liggen er in die gebieden ook daadwerkelijk aanknopingspunten om zulks te veronderstellen, maar het is moeilijk uit te maken, of dat met de herkomst of met de latere uitwaaiering te maken heeft.
Er is zelfs een hedendaagse stroming, die er van uit gaat, dat in ieder geval één stam uit India komt. Die zouden als stam (Pani) een onderdeel vormen van de Rig Vedda. Ze zouden via de Perzische golf uiteindelijk Kanaänietisch gebied hebben bereikt. Er zijn nog andere theorieën te noemen, maar die worden steeds fantastischer en niet of nauwelijks meer te geloven.
In het beste (voor mij onwaarschijnlijke) geval kan er dus een stam geweest zijn uit India en dat ligt al dichtbij China.
Vanaf c.1200 v.C gaan de Feniciërs als een soort zeezigeuners uitwaaieren over de Middellandse zee en vanaf c.1000 v.C gaat dat meer gestructureerd onder de paraplu van de lokale heersers van vooral Tyrus, Sidon en Arwad. Ook zien we ze dan opduiken in de Rode zee in een ‘joint venture’ met Salomo van het Joodse rijkje. Ook over land dirigeren ze hun karavanen door het Midden-Oosten en uiteindelijk ook door de Sahara. Vanaf de 9e eeuw bevaren ze Atlantische kusten van Spanje, Portugal en Marokko. Farao Necho stuurt ze in 605 v.C volgens Herodotus om Afrika heen. In de 6e/5e eeuw ondernemen de Carthagers Hanno en Himillco hun zeetochten naar West-Afrika en West-Europa. Indrukwekkend allemaal, maar ze komen niet in de buurt van het Verre Oosten. Het dichtst bij China komen ze in het kielzog van Alexander de Grote, die tot in Afganistan en India kwam. Arrianus bericht daarover: Fenicische marskramers volgden op enige afstand het leger van Alexander.


Je bent dus in eerste instantie geneigd te geloven, dat de Feniciërs geen directe verbinding tussen dit oost en west tot stand hebben gebracht, ware het niet, dat in de Carthaagse legers van de 3e eeuw v.C opeens olifanten opduiken met Indische menners. Hoe kwamen die daar dan terecht? Het antwoord ligt waarschijnlijk bij de Grieken. Pyrrhus van Epirus was de eerste, die in het westen gebruik maakte van deze tanks uit de oudheid. Hij kreeg ze via de Hellenistische diadochen, die na Alexander de Grote over het Midden-Oosten zijn gaan heersen. En ook Carthago kwam zo aan een zooitje olifanten met hun berijders via farao Ptolemeus van Egypte, die dus in feite een Griek/Macedoniër was. Het kan natuurlijk wel zo zijn, dat de Fenicische marskramers (zie: Arrianus) in het kielzog van het leger van Alexander de Grote daarbij een rol hebben gespeeld. In dit verband is het opmerkelijk, dat de eilanden van Bahrein toen de Griekse namen Tylos en Arados hadden, hetgeen gewoon afgeleid is van de Fenicische steden Sour/Tyrus en Arwad. Er is meer Griekse inbreng via het heerschap Eudoxus van Cyzikus (overlevering via Strabo). Deze ontdekkingsreiziger ging vanuit Egypte in de 1e eeuw v.C op pad met een schip in de Rode zee. Hij wist via de Indische oceaan India te bereiken. Hij deed dat nog een keer, omdat zijn meegebrachte goederen de eerste keer door de Griekse farao in beslag werd genomen. Op zijn terugreis uit India raakt hij uit de koers en spoelt aan in Somaliland, waar hij een (ander) scheepswrak tegenkomt. Hij neemt de boegspriet ervan mee terug naar Alexandrië en in de haven aldaar herkennen Fenicische zeelui van Gadir (nu:Cadiz) het als afkomstig van een van hun schepen. De Gaditanen hebben dus, als het verhaal waar is, Afrika ook van de andere kant om bijna helemaal omzeild, maar het is nog steeds niet de kant van het Verre Oosten op. We moeten wachten tot c.150 na Chr, wanneer een Griek Ptolemaios een prachtig uitgevoerde wereldkaart vervaardigd, waarop ook India en China (weliswaar verkeerd) staan afgebeeld, maar toch: men had toen weet van China en omgeving!
Al bij al denk ik, dat het via de Grieken moeten zijn geweest, als er al ooit een verbinding tussen West-Europa en het Verre Oosten in de oudheid (via India?) tot stand kwam.

Een andere invalshoek: Sluit het Fenicische gedachtengoed aan bij wat er in het Verre Oosten aan denkbeelden naar boven kwam?
Dit is voor mij nog moeilijker na te gaan. Ik kan alleen het weinige noemen van wat ons aan denkbeelden over het leven en de wereld leefde bij de Feniciërs is nagelaten. Dat is niet veel. Dat heeft twee oorzaken. Enerzijds waren het lui, die zich daar niet zo mee bezig hielden. Voor hen was economische gewin verreweg het belangrijkste. Anderzijds waren er priesters in hun heiligdommen, die wel degelijk hierover schreven, maar ja, helaas op perkament, leer of papyrus en dat is vrijwel allemaal verloren gegaan. Er is een enkele schamele uitzondering, die via Eusebius (bisschop van Caesarea) tot ons gekomen is. In de 1e eeuw na Chr was er ene Philo van Byblos, die als een der laatste Fenicische geleerden in zijn stad probeerde nog iets van de oude Fenicische normen en waarden te redden door dat in het Grieks te vertalen. Zo vertaalt hij een Fenicische geschiedenis van Sanchuniathon (Sakon-Yaton = door Sakon gegeven) uit de 14e eeuw v.C. Naast een boel onzin over slangen bijvoorbeeld verhaalt hij echter ook over het ontstaan van de wereld en het begin van de mensheid. Hij verhaalt over het begin van de religie, waarbij de menselijke weldoeners/uitvinders eerst als helden werden vereerd en die later door de mensheid werden gezien als goden. Met name het opgenomen scheppingsverhaal is eigenlijk verrassend modern. Darwin zou het zo opgeschreven kunnen hebben. Het riekt in ieder geval naar de evolutietheorie. Ik heb enige passages hierbij weergegeven:





2.2.KOSMOGONIE
............
Vlg.Eusebius:
806:11                                               I,9,30
Philo, na deze zaken verklaard te hebben in de inleiding, begint de vertaling van Sanchuniathon en zet de Fenicische theologie min of meer als volgt voort:
............
806:15                                               I,10,1
Hij neemt als waar aan, dat in het begin alle dingen donker, winderig, mistig waren of door een windstoot van donkere mist en een troebele, waterig "chaos", donker als Erebos.(1)
806:16
Deze zaken waren grenzenloos en gedurende een lange periode hadden zij geen grens. Hij zegt:
Vlg.Philo:
806:17
En toen de wind zijn eigen primaire elementen liefhad en er een mengsel werd gevormd, werd dat 'plexus' Pothos (Verlangen) genoemd. Dit 'plexus' is de bron van de schepping van alle dingen. Maar hij [Pothos] had geen weet van zijn eigen schepping.
..........
806:20
En uit zijn verbinding [met de wind] werd 'Mot' geboren.
806:21
Sommigen zeggen, dat ['Mot'] een soort slijm is; anderen dat het een verrotting van een watermengsel is.
806:22
En uit deze verrotting werd elk zaad van de schepping en [het] ontstaan van alle [dingen] geboren.
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
1)            ofwel: Hij neemt als waar aan, dat er in het begin een donkere waaiende lucht was of een zweem van donkere lucht en een troebele duistere 'chaos'. (Ebach).



806:23                                               I,10,2
En er waren enige levende dingen, die geen zintuiglijke waarneming bezaten; hieruit werden levende wezens geboren, die verstandelijke vermogens (1) hadden. En zij werden "Zopasemin"(2) genoemd, hetgeen waarnemers van de hemelen betekent en zij hadden de vorm van een ei. En 'Mot' liet de zon en de maan, de sterren en de grote lichtgevende lichamen stralen. (3)
.........
Vlg.Eusebius:
806:27                                               I,10,3
Zo is hun kosmogonie, die openlijk de godloosheid introduceert. Laat ons vervolgens nu bekijken hoe hij zegt hoe de ontwikkeling van dieren zich ontwikkelde. Hij zegt dienovereenkomstig:
Vlg Philo:
806:28                                               I,10,4
En toen de lucht in licht veranderde (4), vanwege het verbranden van zowel het land als de zee, ontstonden er winden en wolken en grote stortregens vanuit de hemelen en overstromingen.
............
806:31
En toen [de wateren] apart werden gezet en gescheiden werden van hun oorspronkelijke plaats vanwege de zon,
............
807:3
En als gevolg van de botsing van de donders, ontstonden de verstandelijke wezens, die hierboven genoemd werden,
807:4
en als een gevolg van het lawaai werden zij angstig,
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
1)            ofwel: zintuiglijke waarneming. (Ebach).
2)            = hemelwachters vanuit aarde naar hemel of andersom.
3)            ofwel: en Mot gaf licht als de zon en de maan, de sterren en de grote lichtgevende lichamen. (Ebach).
                ofwel: en Mot had de vorm van een ei en Mot gaf licht.... enz.(Clemen).
4)            ofwel: En toen de lucht helder geworden was, ..... enz.      (Clemen).





807:5
en man en vrouw werden in beweging gezet in aarde en zee. (1)
Vlg.Eusebius:
807:6                                                I,10,5
En dit is hun optekening van de generatie van dieren. Na deze zaken gaat dezelfde auteur verder en zegt:
Vlg.Philo:
807:7
Dit zijn de zaken, die gevonden werden in de geschreven kosmogonie van Taautos en in de commentaren over zowel de veronderstellingen als de bewijzen, dat zijn geest zag en vond en aan ons overgebracht heeft.
............
Vlg.Eusebius:
807:10                                               I,10,6
Na deze zaken, waarbij de namen van de winden Notos, Boreos (2) en de anderen werden genoemd, gaat hij verder:
Vlg.Philo:
807:11
Maar aan deze, wijdden de ouden de producten van de aarde en beschouwden hen goddelijk;
807:12
en zij aanbaden deze zaken, waarop zij en allen, die hen vooraf gingen of hun nakomelingen zijn, hun leven vervolgden;
807:13
en zij voerden offers in van drank en wierook. (3)
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
1)            Alternatief voor I,10,4 vlg.Ebach: En toen de lucht in licht veranderd was door de hitte van het land en de zee, ontstonden er vanuit de hemelen winden en mist en grote stortregens en wolkbreuken. En toen de wateren apart werden gezet en gescheiden werden van hun oorspronkelijke plaats vanwege de gloed van de zon en toen alles in de lucht elkaar ontmoette en botsten, toen ontstonden donder en bliksem en als gevolg van het lawaai van de donderslagen werden de hierboven genoemde waarnemingskundige wezens opgeschrikt en werden in beweging gezet op de aarde en in de zee, mannetjes en vrouwtjes.
2)            ofwel zuiden en noorden wind.
3)            ofwel: en zij brachten hen gaven en offers. (Clemen).






807:14
Maar zij bewaarden medelijden, hartstocht en het treuren voor de afwijkende groei van de aarde en voor het eerste begin van de levende dingen van de aarde en voor [hun begin] en van ieder ander en voor hun einde, toen zij uit het leven stapten.
............
Vlg.Eusebius:
807:17
En hij vervolgt:
Vlg.Philo:
807:18                                               I,10,7
Dit waren de [uitgesproken] denkbeelden in [hun] aanbidding overeenkomend met hun zwakheid en hun gebrek aan moed in die tijd.

De verschillende nummeringen slaan op de verschillende notaties in de vertalingen.
Zo, en nou mag jij aan de bak. Lijkt het ook maar iets op de denkbeelden van het Verre Oosten?

Toetje: we kennen ook enige Fenicisch/Griekse filosofen/geleerden van allerlei pluimage:
Zenon.
1.van Kition. Hij werd in 333/2 v.c geboren in Kition, zoon van een rijke koopman Mnaséas. In 312/11 vertrekt hij naar Athene en verbreidt daar de leer van het Stoïcisme. Hij overlijdt in 264 v.C.
2.van Sidon. Leerling van Zenon van Kition. Auteur van o.a. “Sidoniaka” en “het leven van filosofen”.
Sidon is een geestelijk centrum:
In de 1e eeuw na Chr zegt men: Tegenwoordig worden de meeste wetenschappen bestudeerd te Sidon en Tyrus.
-Mochios, de Sidoniër, zou omstreeks 1000 v.C de atoomtheorie hebben ontdekt, alhoewel een enkele bron vermeldt, dat hij zelfs voor de Trojaanse oorlog geleefd heeft.
Môkhos stelt, dat het universum bestaat uit deeltjes atomen en iedere atoom voor zich is ook weer deelbaar. Democritus neemt deze theorie in de 10e eeuw v.C in gewijzigde vorm over. Damascius in de 6e eeuw na Chr zegt, dat Môkhos een interressante kosmogonie heeft ontwikkeld. Hij wordt overigens in een adem genoemd met Sanchuniathon bij Atheneus in Deipnophistae (126A): “degenen, die Fenicische geschiedenissen schrijven, jouw landgenoten Sanchuniathon en Mochos.”
-De tafels van vermenigvuldiging en de stelling van Pythagoras zouden in Sidon zijn opgesteld. Pythagoras (570-497 v.C) werd volgens een bron geboren in Sidon uit Tyrische ouders. Als 2-jarige werd hij gedoopt in het water van de Adonis-rivier bij Afka. Daarna ging hij naar Samos om o.a. bij Thales van Milete (ook een Feniciër) in de leer te gaan. Op 18 jarige leeftijd gaat hij terug naar Tyrus (school Môkhos). Hij volgt retraites op de berg Carmel. Vervolgens komt er een periode van gevangenschap in Egypte en Babylonië. Als hij 56 jaar is, zien we hem weer in Griekenland en dan pas komt zijn beroemde hypothese tot stand.
Een andere bron zegt, dat hij te Samos werd geboren. Hij wijkt uit naar Crotone. Daarna volgen grote reizen. In Babylonië komt hij in contact met Zarathoestra. Dan verder naar Arabië en Thrakië. Hij onderzoekt de getallenleer en de psychologie, kent veel navolging, maar er zijn geen eigen geschriften van hem bekend.
- Een vorm van kunst is ook de beeldhouwkunst, die zo prachtig tot uiting komt bij de vele prachtige sarcofagen, maar ook op diverse reliefs, zoals die van de pseudo-tribuun. Die moet omstreeks 350 v.C tot stand zijn gekomen. We zien een moeizame vermenging van Fenicische en Griekse motieven
-De filosoof Boëthos (2e eeuw v.C) maakt in Sidon een verhandeling over de aard van de ziel.
(alles naar zeggen van J.Mazel, boek 16). Hij hangt met zijn broer Diodotus het pantheïsme aan en beschouwt het universum als twee helften (een goddelijke en een wereldlijke). Een andere Boëthos van Sidon leeft t.t.v.Augustus en beoefent te Athene de  peri-pathetische filosofie.
-De dichter Antipater van Sidon werd elk jaar slechts op één dag, zijn verjaardag, door koorts overvallen en stierf daar ook aan, op behoorlijk hoge leeftijd (Plinius 7.172).
-Straton, de zoon van Straton uit Sidon munt uit in het bespelen van de cither tijdens de musea in Griekenland volgens een gedenksteen te Erimo-Kastro.
-Aratus van Soli uit Cilicia verbleef ergens na 275 v.C te Athene en sloot zich aan bij de  filosofische school van Stoa (Zeno van Kition). Hij schrijft over sterrenconstellaties en de hemelse sferen en hoe de mannen van Sidon op de sterren voeren:
“Het is door Helice (grote beer), dat de Achaeërs op de goddelijke zee hun weg vonden bij het besturen van hun schepen, maar in de andere ster (Cynosura of kleine beer) stelden de Feniciërs hun vertrouwen als ze de zee overstaken. Maar Helice, die groot verschijnt in het begin van de macht, is helder en makkelijk terug te vinden; maar de andere is klein, en toch beter voor de zeelui; want in een kleinere ruimte wentelen alle sterren. Door haar gidsfunctie sturen de mannen van Sidon hun rechte koers.”
Strabo is in de 1e eeuw na Chr onder de indruk van Sidon als een centrum van kunsten en wetenschappen (16.2.24): “De Sidoniërs zijn volgens de traditie bekwaam in vele mooie kunsten, zoals de dichter (Homeros) ook al uitlegt: en daarnaast zijn zij filosofen in de wetenschappen van astronomie en rekenkunde, waarbij zij hun studies begonnen zijn met practische berekeningen en met het zeilen bij nacht; want iedere tak van kennis heeft te maken met de handelaar en de scheepseigenaar; want bijvoorbeeld de geometrie werd uitgevonden, omdat de opmeting van landen nodig was door de Nijl, wanneer het zijn grenzen overschrijdt bij overstromingen. Deze wetenschap kwam bij de Grieken via de Egyptenaren; astronomie en rekenkunde kwam van de Feniciërs; en tegenwoordig bevindt zich de meeste verzameling aan kennis in elke andere tak van filosofie bij deze steden. En als we Poseidonius mogen geloven, dan komt het oude dogma over atomen van Mochus, een Sidoniër, die voor de Trojaanse oorlog werd geboren.”
Tijdens de Romeinse periode floreerde ook een school van beeldhouwers te Sidon. Zo kennen we een witte marmeren sarcofaag met beeldhouwpanelen, die de mythe van Marsyas voorstellen. De overblijfselen van Hermogenes (50 jaar) vinden in de sarcofaag zijn laatste rustplaats.


woensdag 12 augustus 2015

Dilmun


Mysterious messages from Bahrein.
=========================





What has that to do with Phoenicia? Perhaps nothing. Perhaps everything. I will try to explain. We have to start with the land of Dilmun, which was located in a remote past in and around Bahrein. This has to be done in three steps.
1.Dilmun
2.the view of Classical authors
3.the view of scholars today

1.Dilmun and the Phoenicians?
It was in 1879 that the captain Durand visited Bahrein and he wrote a message about that. Henry Greswicke Rawlinson indentified Bahrein based on that message as the legendary land of Dilmun, that is already mentioned in the Gilgamesj-epos from the Sumerians as a land far away from the mouth of the Euphrates in the Lower Sea. Now, Bahrein is famous for its diving activities on pearls. In the Gilgamesj-epos it is said, that Gilgamesj is seeking for the flower of immortality and that appears to be the pearl of Dilmun.
The Sumerians were aware of the existence of the land of Dilmun. On a tablet of Ur-nanshe, king of Lagash around 2500 BC, he says that the ships of Dilmun are bringing him wood as a tribute. Sargon, the Sumerian king of Akkad boasts that he has conquered Dilmun in the Lower Sea. Nevertheless Dilmun stays a land of mystery, which is described as the land of the crossing place or the land, that is somewhere at a far distance.
The archaeological work of Bibby has proved in his book “looking for Dilmun”, that Dilmun has very much existed. He found on the mainland an enormous amount of graves (100.000) and a sanctuary at Barbar. Nowhere in the ancient world we find a necropolis of that size! The Portugese fort Kalaat el-Bahrein is located on the relics of the old city of Bahrein. The patron god of Dilmun appears to be the god Inzak, who is also known by Sumerians. Bibby may have noticed also that there are fresh water wells in the sea around Bahrein. He must have read the old Sumerian myths, which tells us from gods who made fresh water wells in Dilmun. In fact this is the meaning of Arabic Bahrein: the meeting place of waters, one is fresh and sweet and agreeable to drink and the other one is salt and bitter. Here we see very perhaps a first link with Arwad, which is also familiar with fresh water wells in the sea. There is more to come!
The history of Dilmun can be traced in three main periods:
  1. c.3000-1750 BC : the beginning (building up)
  2. c.1750-1250 BC : the middle period (highest unfolding)
  3. c.1250-500BC : the late period (the slow descent)
In the article “The Stamp Seals of Dilmun” Harriet Crawford points out that in the first quarter of the second millennium BC stamp seals were a very important attribute for the trade along the route from the islands of Failaka and Bahrein towards the Indus valley. In this period Bahrein forms the trade link between Mesopotamia and the Indus valley. On the stamp seals the deities of Dilmun are shown. They are Inzak and his wife Meskilak. There are also figures of monkey-like characters that have close parallels in North-Syria; some bulls resemble those from the Indus valley. One stamp seal is particularly interesting. It shows a master of the animals. From Syria we know a picture with a great resemblance. It is called the mistress of the animals. Recent excavations at a small town as Saar in the northwest of the main island of Bahrein demonstrated that those delightful seals were not the elite items, which we might expected, but were owned by many members of the population.

In the last period of Dilmun the Assyrians take notice of the land of Dilmun. Sargon II (705 BC) named it as an island, that lies as a fish in the middle of the sea. He mentions, that it is 30 double hours away in the sea of the rising sun. Sennacherib (c.700) advances to Bit Iakin on the Lower Sea. Assurbanipal (ARA 970) comes with a remarkable message in the 7th century BC: “Assurbanipal, the great king, the mighty king, king of the universe, king of Assyria, king of the four regions (of the world), king of kings, unrivalled prince, who from the Upper sea to the Lower sea has brought under his sway all princes and has made them to submit at his feet; who established the yoke of his rule over Tyre, which is in the midst of the Upper Sea, and Dilmun, which is in the midst of the Lower Sea…..”.
Assurbanipal marks the farthest boundaries of his empire by mentioning two islands, one in the Upper Sea and one in the Lower Sea. Is this a coincidence or does it have a special meaning? Involuntary perhaps he compares Tyre with Dilmun. You could wonder if there as a further connection between the two islands? Later classical writers try to confirm this.

The latest mention of Dilmun we find in 544 BC in a message of the governor of Dilmun to the Babylonian king Nabonid. Is Dilmun now vanishing in oblivion? No, because later classical writers will mention Bahrein again under different and surprising names. Do they just refer to a memory of the past or must we take those messages seriously?

Dilmun and the Phoenicians?

2. the view of Classical authors.
Most of the classical authors thought the Phoenicians came from a region somewhere in the south. There is one important exception: Philo of Byblos (1/2nd century AD), who claims, that the Phoenicians were autochthonous. He based however his sayings on a much older source from the 14th century BC and that is in the same time as Dilmun was flourishing. According to Philo there seems to be no connection between the Phoenicians and Dilmun!
On the contrary Herodotos (I,1) starts his history in the 5th century BC with the statement: “The Persian investigators assert, that the Phoenicians gave rise to the dispute (between Greeks and non-Greeks). They came namely from the so-called Eritrean Sea (Indian Ocean) to this one (Mediterranean) and settled down in the area, in which they are still living and they immediately began to undertake long journeys at sea in which they shipped cargo from Egypt and Assyria……
Arrianos of Nikomedia (c.95-173 AD) lived in the same time as Philo, but he based his writings on Aristobulus, who accompanied Alexander the Great on his journeys (333-323 BC) to the east. Arrianos in his book Anabasis – Alexander – Indica connects the Phoenicians with the more eastern world. In book VI (105) he mentions Phoenicians in the fleet of admiral Nearchos. He mentions Phoenician pedlars in Gedrosia. Book VII (269) tells us of the Phoenician ships that go to Babylon. Tylus is mentioned in the Persian Gulf (273+275). Finally he tells the story of a Phoenician sailor who dives up a lost diadem of Alexander out of the water in southern Babylonia. Is by Tylus meant Tyrus?
Strabo (64 BC – 19 AD) talks about an Arados in the Persian Gulf (XVI 3,1). He even specifies that the temples and cities are similar to the Phoenician ones. Plinius (23-79 AD) mentions again Tylos with gossypinum-trees (cotton trees?) as trees that are carrying wool. Justin (XVIII 3,2-4) has the story that the Phoenicians were startled by an earthquake in Arabia and went first of all to the Syrian Lake (=Dead Sea?). After that they got to the Mediterranean Sea. Solinus (3rd century AD) describes the name of Cadiz in Collectanea rerum memorabilium (XXIII 12): “The Tyrians, who came from the Red Sea, called it Erithrea, the Punic in their language: Gadir, that means ‘enclosure’”.  Isidorus of Sevilla repeats this statement in the 7th century AD almost in the same words. Ptolemeus (IV 7,47) and Stephanus of Byzantium are finally mentioning the existence of Bahrein in other words.
The classical authors have different opinions. Some name Bahrein as Tylos and/or Arados. Some only name indirectly an area in the south. It is however not convincing. Alone Strabo specifies his statement briefly. It is however significant, that Bahrein as Tylos/Arados comes forward since Alexander appears in the region.  

Dilmun and the Phoenicians?

3.The view of scholars today.
There are a lot of different opinions.
a.Richard Pietschmann. Die Phönizier 1889.
The Phoenicians named their coast Canaan = the lowland. A coin from Laodikeia proves that with the text: Mother of Canaan. In short that is Kenâ, because originally the name of the land was Chna (gr). A resident of Chna was named Chnaos. In Phoenician that is: Kenâ‘î. Chna would be Agenoor. No conclusion about a relation with Bahrein.
b.Dimitri Baramki. Phoenicia and the Phoenicians, Beirut 1961.
Between 3500 and 2100 BC the following people came in the Levant: Semites, Armenoids, Amorites, Canaanites and together with the peoples of the Sea they formed the Phoenicians. No conclusion about a relation with Bahrein.
c.Donald Harden. The Phoenicians, London 1962-1980.
He regards the Canaanites is the most important predecessor of the Phoenicians. They are in fact the same. No conclusion about a relation with Bahrein.
d.W.Culican. The First Merchant Ventures, London 1965.
He describes as predecessors the Canaanites, Hyksos, Mitanni and peoples of the Sea. No conclusion about a relation with Bahrein.
e.Jean Mazel. Avec les Phéniciens à la poursuite dus soleil sur la route de l’or et de l’étain. Paris 1971. He inserts the Himyarites of southwest-Arabia on the basis of the word HMR = red. It is doubtful, because the Himyarites lived in the 2nd century BC. No conclusion about a relation with Bahrein.
f.Gerhard Herm. Die Phönizier, Düsseldorf/Wien 1974.
The Canaanites are the predecessors of the Phoenicians.  No conclusion about a relation with Bahrein.
g.Maitland A.Edey. De zeevaarders TIME 1974.
Semites and Canaanites are the predecessors of the Phoenicians. No conclusion about a relation with Bahrein.
h.Aldo Massa. The Phoenicians, Genève 1977.
He investigates seriously the possibilities of the Phoenicians coming from Punt of from Dilmun, but he comes finally to the following conclusion: “It is possible that some of these resemblances and patterns of similarity between the Phoenicia of the Indian Ocean and that of the Mediterranean are attributable to the island-dwellers of the Persian Gulf, who, at some quite late stage, saw this as a means of attracting visitors anxious to see the cradle of a people which had played such a prominent role in the ancient world.”
i.Recent scholars don’t even dare to go in debate on the descent of the Phoenicians and just say in despair: “We don’t know”. For instance Glenn E.Markoe. Phoenicians, Berkeley 2000.
His remarks are: “Their ethnic identity remains a mystery. Canaanite represents the most likely possibility. Their origin remains also a mystery. It is a lost civilization.”
j.The last conclusion seems to be a bridge to far. I feel more at ease with a rather old view of Sabatino Moscati. I Fenici/The Phoenicians, Rome/London 1968-1973. His conclusion:
“This combination of traditions and studies attempting to identify the origins of the Phoenician nation is based on the indemonstrable assumption that the nation existed as such before its historical appearance on the Mediterranean coast; but since no historical and cultural coherence of the Phoenician cities must be ascribed to pre- or even historic times, the problem of the origins deeply changes. The formation of the Phoenician nation, within fairly loose limits, seems to result from an historical evolution in the Syro-Palestinian area and not a migration of people from outside. It could even be said that it was a migration of other peoples (Philistines, Hebrews, Aramaeans), which compressed the Phoenician towns into a certain coherence.  
It is obviously difficult, therefore, to claim a large-scale immigration of new peoples as the genesis of the Phoenician nation, and to search for distinctive racial characteristics. In the anthropological complex of the Syro-Palestinian area, which witnesses the encounter between Arab and Armenian types, the Phoenicians have no special characteristics. The language, like that of their neighbours, is Semitic. Finally the independence of the Phoenicians as a people is determined as a result of particular geographical and historical-political conditions, but can be based on neither home nor race.”

My first conclusion: Bahrein comes only in Hellenistic time in the Phoenician sphere. Probably Arados and Tyros try to establish a stronghold there in the time after Alexander the Great. In the time of Antiochus III (241-187 BC) we see a Hellenistic temple on the isle of Failaka, where Ikaros is worshipped as the old god Inzak. From there it is only a few days sailing to Bahrein. The much earlier history of Dilmun has nothing to do with the Phoenicians.
My second conclusion is an elaboration of the view of Moscati: When you feel as a Phoenician, then you are a Phoenician! It has nothing, or at the most only indirectly, to do with race, language or descent.