donderdag 26 februari 2015

Humbert


OP ZOEK NAAR CARTHAGO

Mijn landgenoot Jean-Emile Humbert heeft de herontdekking van het Punische Carthago in gang gezet. Hij werd in 1771 geboren en moest in 1795 de Nederlanden verlaten, omdat hij een aanhanger van de Oranje dynastie was. Een jaar later komt deze militair ingenieur aan in Tunesië. Voor de Bey Hamouda Pascha legt hij de haven La Goulette aan. Humbert studeerde in zijn vrije tijd letterkunde en las de reisverslagen van de Engelsman Thomas Shaw, die in 1727 reeds Tunesië doorkruiste. Hij organiseerde excursies voor buitenlanders naar de Romeinse ruïnes. Hij verrijkt zijn topografische kennis en komt tot de conclusie, dat de zuidelijkste heuvel op het schiereiland de Byrsa moet zijn van de Carthagers.  Hij wijst precies de goede plek aan! In 1815 komt hij Camillo Borgia uit Italië tegen, die ook al een politiek vluchteling is. Deze vergezelt Humbert op zijn reizen door Tunesië, wanneer hij voor de Bey enige forten moet maken langs de Algerijnse grens. Camillo Borgia maakt van deze reizen aantekeningen en schetsen in zijn reisverslagen. In 1817 mag Camillo Borgia weer terugkeren naar zijn geboorteland, maar voordat hij dat doet plaatst hij een gedicht “Carthago en Humbert” in het dagboek van Humbert. In ditzelfde jaar doet Humbert een geweldige ontdekking. Hij vindt vier volledig intacte Punische gedenktekens met inscripties en twee fragmenten daarvan. De inscripties kan hij niet lezen, maar hij weet, dat het Punisch materiaal is. Dit waren de eerste Punische voorwerpen, die bij Carthago zijn gevonden. In 1818 mag ook Humbert naar zijn vaderland terugkeren. Hij pakt zijn kostbare stenen in en steekt over naar Italië. Daar aangekomen hoort hij, dat zijn dochter ziek geworden is. Hij haast zich terug naar Tunesië, maar laat de Punische gedenktekens achter in Italië achter bij bevriende kennissen. In Tunesië ervaart hij, dat zijn dochter overleden is aan de pest en dat zijn huis en al zijn bezittingen verbrand zijn. Dat was in die tijd gebruikelijk bij een pestuitbraak. Berooid keert hij in 1820 via Italië terug in de Nederlanden, maar met zijn kostbare Punische stenen in de bagage.

Daarmee is het avontuur van Humbert nog niet afgelopen, want hij kan zijn collectie goed verkopen aan het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden. Casper Reuvers is daar de eerste hoogleraar in de archeologie en die is zo enthousiast over de vondsten van Humbert, dat hij een nieuwe expeditie onder de leiding van Humbert gaat organiseren. Voordat het zover is moet Humbert eerst nog een zware ziekte overwinnen. In zijn koortsdromen prevelt hij slechts de namenReuvers en Carthago. Eenmaal hersteld krijgt hij een koninklijke onderscheiding en wordt bevorderd van majoor to luitenant-kolonel. In 1822 gaat Humbert weer op weg naar Tunesië voor een archeologische missie. Hij mag in Romeins Carthago gaan graven, als hij voor de Bey de haveninstallaties van La Goulette verbetert. Humbert verricht 11 opgravingen, verzamelt een vracht aan documenten, handschriften en tekeningen. Hij koopt een heleboel zaken aan: gesneden stenen, penningen en sculpturen, waaronder 8 keizer-standbeelden. Hij vindt zelf nog twee Punische gedenkstenen. Bij zijn opgravingen komt hij niet tot de Punische lagen, maar hij legt wel in grote lijnen de topografie van het Punische Carthago vast. In 1824 laat hij al zijn materiaal in 65 kisten pakken en aanvaardt de terugreis naar de Nederlanden.

Na twee jaar op adem te zijn gekomen, gaat hij op aandringen van het Rijksmuseum voor Oudheden voor de derde maal op reis naar Tunesië in 1826. Hij strandt echter in Italië te Livorno. Daar wordt hem een complete collectie Etruskische en Egyptische kunstvoorwerpen aangeboden. Na jaren verwerft hij deze collecties en ook andere daadwerkelijk. Zijn gezondheid gaat hem steeds meer in de steek laten en hij blijft in Livorno hangen tot zijn dood in 1839. Hij laat al zijn bezittingen en collecties na aan het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden. In zijn testament laat hij opnemen, dat op zijn grafsteen de naam CARTHAGO gebeiteld moet worden. Wat een fantastisch mooi slot van zo’n avontuurlijk leven!

Al deze informatie werd overgenomen uit diverse artikelen van Ruurd Halbertsma, conservator van het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden.

LOOKING FOR CARTHAGE

My compatriot Jean-Emile Humbert put the rediscovery of the Punic Carthage into motion. He was born in 1771 and in 1795 he had to leave the Netherlands, because he was a supporter of the Orange dynasty. A year later, the military engineer is in Tunisia. For Bey Hamouda Pascha he built the port of La Goulette. Humbert studied literature in his spare time and read the stories from the Englishman Thomas Shaw, who already crossed into Tunisia in 1727. He organized tours for foreigners to Roman ruins. He enriched his topographical knowledge and concludes that the southern hill on the peninsula must be the Byrsa of the Carthaginians. He points exactly to the right place! In 1815 he makes acquaintance to Camillo Borgia from Italy who is also a political refugee. He accompanies Humbert on his travels through Tunisia when he has to make some forts for the Bey along the Algerian border. Camillo Borgia makes  notes and sketches in his travels. In 1817 Camillo Borgia may return to his homeland, but before he does he puts a poem "Carthage and Humbert" in the diary of Humbert. In the same year, Humbert does an amazing discovery. He finds four intact Punic memorials with inscriptions and two fragments thereof. The inscriptions he can not read, but he knows that this is Punic material. These were the first Punic objects that were found at Carthage. In 1818 Humbert also may return to his homeland. He grabs his precious stones and crosses over to Italy. Once there, he heard that his daughter became ill. He hurries back to Tunisia, but leave the Punic memorials behind in Italy behind in the possession of friendly acquaintances. In Tunisia, he learns that his deceased daughter came to her end because of the plague, and that his house and all his belongings were burned. Which at that time was usual with a plague outbreak. Penniless, he returns in 1820 through Italy back in the Netherlands, but with his precious Punic stones in the luggage.




The adventure of Humbert is not over yet, because he may well sell his collection to the National Museum of Antiquities in Leiden. Casper Reuvers there is the first professor of archaeology and is so enthusiastic about the finds of Humbert that he will organize a new expedition under the leadership of Humbert. Before that Humbert must first have overcome a serious illness. In his feverish dreams he just have mumbled the names  Reuvers and Carthage. Once recovered he gets a royal medal of honour and is promoted by Major to Lieutenant Colonel. In 1822 Humbert goes back on the road to Tunisia for an archaeological mission. He may in Roman Carthage digging, as he improves for the Bey the port facilities of La Goulette. Humbert made 11 digs, collects a load of documents, manuscripts and drawings. He buys a lot of issues too: carved stones, medals and sculptures, including 8-imperial Roman statues. He finds himself two Punic memorials. In his excavations, he does not come to the Punic layers, but he puts broadly the topography of the Punic Carthage into the picture. In 1824 he packs all his material in 65 boxes and accepts the return journey to the Netherlands.




After two years of rest, he goes on the insistence of the National Museum of Antiquities for the third time travelling to Tunisia in 1826. However, he is stranded in Italy, Livorno. There he is offered a complete collection of Etruscan and Egyptian artefacts. After years he acquires these collections and others actually. His health abandons him more and more and he remains in Livorno until his death in 1839. He left all his possessions and collections to the National Museum of Antiquities in Leiden. In his will, he let record, that the name CARTHAGE should be chiseled on his tombstone. What a beautiful end of some adventurous life!
I am very proud on my compatriot.


All of this information was taken from various articles of Ruurd Halbertsma, curator of the National Museum of Antiquities in Leiden.


 ncfps

maandag 16 februari 2015

Azoren

AZOREN

Ofwel Açores (port).

De Azoren liggen midden in de Atlantische oceaan op de z.g. Mid-Atlantische rug. Madeira is c.900 kilometer verwijderd en Portugal wel 1400 kilometer. Dat zijn zeker in de oudheid gigantische afstanden. In de zomer staan er winden en zeestromen van noord naar zuid op dit immense stuk oceaan tussen de Azoren, Madeira en Portugal. De kans, dat de Feniciërs de Azoren bereikt hebben via een vooropgezet plan moet niet groot geacht worden. Er zijn dan ook waarschijnlijk geen archeologische vondsten van die strekking gedaan, ondanks enige spectaculaire berichten van de laatste tijd. Bovendien reppen de klassieke auteurs met geen woord over de eilandengroep. Dit is een goede voedingsbodem voor fabels en mythen, die bij de Azoren de kop opsteken. Maar, zijn het allemaal wel fabels en mythen? Dat gaan we proberen uit te vinden.

Naam:

In het Portugees betekent Ačor = havik. Het hoeft niets te betekenen, maar de Fenicische naam voor het eiland Sulky / Sulcis / San Antioco was ook een eiland van de havikken.

Dan is er ook nog de naam van de Azoren in de oudheid zelf. Die weten we niet van de eilandengroep, maar wel van een wellicht mythische figuur.  Houdt dat verband met de legende van Azoros en Karchedoon als stichters van Carthago? We vinden dit terug bij Philistos van Syracuse (Fr.Gr.Hist.III B), Eudoxus van Cnidië (fr.360 Laserra), Appianos (VIII,1), Eusebius (blz 240), Stepanus van Byzantium (blz 260), Joh.van Antiochia (Fr.Gr.Hist.IV blz 391) en Eustathius (blz 265). Dat zijn wel veel bronnen, maar men schrijft veel van elkaar over.
Er is dan ook met geen mogelijkheid iets zinnigs over te zeggen.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Map 20.2:  L'expansion phénicienne en méditerrannée  G.Bunnens  Institut historique belge de Rome 1979 deel XVII  Essai d'interprétation fondé sur une analyse des traditions littéraires
Boek 193: NATIONAL GEOGRAPHIC nr.143.4 o.a.: - Madeira, like its wine, improves with age. Veronica Thomas/Jonathan Blair. blz 488-513. Sfeertekening van het eiland nu. Foto's en kaartje. April 1973.




Een waarschuwend merkteken I?

Het blijkt, dat ook Arabische en Perzische schrijvers gevoelig waren voor de merktekens aan het einde van de wereld, net zoals lang de zuilen van Hercules dienst hebben gedaan. Zo is er ene Ibn Khordadbey (midden 9e eeuw): “.....dat er aan het eind van de wereld voorbij de Spaanse kust een waarschuwend monument was in de vorm van een bronzen ruiter, die met gestrekte arm aanwees, dat men in die richting niet verder kon gaan, omdat je dan verzwolgen zou worden.” Hij zegt dus: Ga terug en de ruiter moet niet naar Amerika gewezen hebben, maar juist terug naar Europa.
Ditzelfde waarschuwend merkteken zien we in later tijden terugkomen op steeds verdere plaatsen tot zelfs in Jemen en India aan toe.

Een waarschuwend merkteken II?

De mythe van waarschuwende beelden werd overgenomen door bijvoorbeeld de Italianen Pizzigano, die op de rand van hun kaart bij de Azoren een figuur met waarschuwende arm opnamen met daarnaast een medaillon met inscriptie. Dit deden ze al in 1424. Niettemin vindt de (her)ontdekking van de eilanden enige jaren later plaats.
De eilanden waren in deze tijd kennelijk toch al bekend, maar ook de mythe van het waarschuwend merkteken bestaat nog.

(Her)ontdekking.

Het schijnt, dat officieel in 1427 de eilandengroep ontdekt werd door een Portugese zeevaarder.

Dubieuze vondsten I.

In 1567 meldt Damien de Goes, dat er een stenen beeld van een bebaarde man gekleed in een moorse keep en gezeten op een paard was gevonden te Corvo. Zijn linkerarm rustte op de manen van het paard en zijn rechterarm wees met een gestrekte vinger naar het westen. Nu dus naar voren in de richting van Amerika.

Al eerder liet Koning Emmanuel van Portugal (1495-1521) het beeld halen, maar tijdens het transport brak het aan stukken. Alleen de hoofden van man en paard en de rechterarm met gestrekte vinger overleefden tenslotte de reis naar het paleis van de koning. De Goes laat ook nog weten, dat op de basis, waarop het beeld stond, een inscriptie te lezen was. Er werden afdrukken van was gemaakt, maar de letters waren verweerd en “vrijwel zonder vorm”.

Enig kaartmateriaal:

Kaart Piri Re’is (927/1521-930/1524). Zelfs Amerika wordt al afgebeeld.
Op de kaart van Ortelius van Africa (1570) komen de eilanden op de rand net in beeld.
In 1598 staan de eilanden afgebeeld op een kaart van Porro.
In 1602 en 1606 worden de eilanden genoemd op kaarten van Hondius.
In 1606 en 1618 staan de eilanden afgebeeld op kaarten van Bertius.
In 1628  herhaalt Manoel de Faria y Sousa de beweringen van de Goes.



Dubieuze vondsten II.

Weer anderhalve eeuw later (in 1778) vertelt Johan Podolyn (een Zweed, maar geboren in Portugal), dat hij reeds in 1761 naar Madrid ging, waar hij een ontmoeting had met Fr.Henrique Flores (professor in de theologie en verzamelaar van munten). Die liet hem 2 gouden en 5 bronzen munten zien uit Carthago en 2 bronzen munten uit Cyrene met een datering van c.200 v.C. Flores beweerde, dat deze munten het restant waren van een schat, die in november 1749 werd gevonden in een zwarte pot nabij de fundering van een verwoest gebouw te Corvo. Podolyn voegde bij zijn verhaal ook nog een beschrijving van het eerder gevonden beeld op Corvo. Podolyn vermoedt, dat Carthaagse zeelui Corvo ontdekt hebben, daar een standbeeld hebben opgericht en de munten hebben achtergelaten. Hij vermoedt, dat het om (gevluchte?) kolonisten ging, die zich ergens in het westen wilden vestigen.

Helaas zijn de vondsten (resten van het beeld en ook de munten) verdwenen. Ook de basis van de afdrukken van de inscriptie zijn onmiddels onvindbaar. De beweringen van de Goes, Sousa, Flores en Podolyn kunnen niet meer geverifieerd worden.

Het schijnt, dat het stenen beeld aan de noordzijde van Corvo zou hebben gestaan, namelijk aan de Ponta do Marco. Waarschijnlijk werd het in de 16e eeuw verwoest, maar de fabel bleef voortleven.

In 1835 bezocht een kapitein Boid het eiland Corvo en ervoer, dat de bewoners dachten, dat Amerika vanuit Corvo was ontdekt. Ze wezen op een kaap aan de Noordwest zijde van het eiland, die de vorm van een menselijke gestalte had met wijzende arm erbij. Columbus zou het eiland bezocht hebben en dit hebben gezien.

Ook tegenwoordig leeft de mythe nog en gelooft men, dat op de Ponta do Marco een beeld van de heilige Maria heeft gestaan, die in de richting van Boston wees, waarheen daadwerkelijk ook vele emigranten van de Azoren heen gingen.

Opgravingen.

In 1983 deed reeds B.S.J.Isserlin een poging om achter de waarheid te komen. Zie: RSF XII, nr. 1 Roma 1984: “Did Carthagian mariners reach the island of Corvo (Azoros)? Report on the results of joint field investigations undertaken on Corvo in june 1983.”
Bij Hillock (heuveltje bij de Guarda Fiscal) zijn keramiekscherfjes gevonden van 2-3 cm grootte. Het lijkt op “red slip”(maar dan uit de late Punische tijd). Door de vulkanische aard van het eiland zal echter toch het meeste, of misschien wel alles, op Corvo zelf zijn gemaakt.
De archeologische vondsten zijn niet overtuigend, maar Isserlin wijst wel op het feit, dat de Carthagers hun goden veelal als een ruiter afbeelden en dat geeft in dit geval toch te denken.
Jammer, dat we geen afbeelding hebben van het ruiterbeeld van waar Damien de Goes het over heeft, .... Dan zou een vergelijking meer licht in de zaak kunnen brengen.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Map 42.2.5: Did Carthagian mariners reach the island of Corvo (Azoros) B S J Isserlin, Leeds.




Kunnen we hiermee het “Corvo” verhaal afsluiten? Nee, want Patricia en Pierre M.Bikai doen nog een poging om de oorsprong van het verhaal verder te achterhalen (Zie: A Phoenician Fable in tijdschrift Archaeology (Jan-Feb 1990). Ze gaan zelfs ter plekke kijken. Ze hebben echter geen aanwijzingen voor een Fenicische of Punische aanwezigheid kunnen vinden.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Map 84.13: A Phoenician Fable, Corvo.   M.Patricia P.M.Bikai

Conclusie:

Al bij al is het oude fenomeen door Arabieren en Middeleeuwers weer tot leven gewekt. Daarmee wordt bedoeld de grenspaalgedachte, ofwel het einde der wereld.
De kans, dat de Carthagers die op Corvo hebben neergezet is gering.
De kans, dat de Carthagers daar munten daar munten hebben achtergelaten is eveneens gering. Waarom zouden ze? Eerder komt een plaatsnaamgenoot Corvo op het vasteland van Portugal hiervoor eerder in aanmerking.
Bij de gevonden keramiekscherven heerst grote twijfel.
Verder kan het zijn, dat er nooit een beeld gestaan heeft, maar dat de structuur van de rotsen alleen maar daar op leek. Het is zeer verdacht, dat alleen maar fragmentjes van het beeld bij koning Emmanuel van Portugal terecht kwamen.

Naschrift:

En dan denk je, dat je de zaak kunt afsluiten, maar dan verschijnt opeens in 2011 op internet een artikel van de Portugese Associatie van Archeologisch onderzoek met de schokkende titel: “Carthaginian temples found -  Azores.”
Let wel: ‘Archeologen’ denken tempels uit de 4e eeuw v.C, gewijd aan Tanit, gevonden te hebben op de Monte Brasil, Angra Heroismo, Terceira.
Nuno Ribeiro en Anabela Joaquinto vinden 5 hypogea en 3 heiligdommen. Verder een momument op de Monte Facho. Maar, je wordt onmiddellijk wantrouwig, wanneer de z.g. Carthaagse munten ook weer gepresenteerd worden als waar. Men vindt verder Sunni inscripties ook op Sao Miquel. Verder schijnen er tientallen voor-Christelijke graven aangetroffen zijn, die meer dan 2000 jaar oud zouden zijn (op Santa Maria en Flores).

Jammer nu, dat het oordeel over deze z.g. vondsten vernietigend is. Van “Indiana Jones – achtige sensatie’ tot klinkklare onzin zijn zo’n beetje de reacties en dat is niet al te bemoedigend.

Enfin, dit soort berichten zal nog wel van tijd tot tijd blijven opduiken, maar de kans, dat de Feniciërs of Puniërs de Azorische eilanden ontdekt hebben wordt er niet groter op.






Zuilen van Melqart?


THE PILLARS OF MELQART?
=======================

De zuilen van Herakles worden omstreeks 700 v.C beschreven in de Griekse mythologie. De Romeinen zullen de benaming later als Hercules overnemen. De mythe houdt onder meer in, dat Herakles in de straat van Gibraltar twee zuilen uit elkaar houdt, waardoor Europa en Afrika van elkaar gescheiden worden. Wellicht is dit denkbeeld zelfs terug te voeren op het bijbelverhaal van Samson bij de Filistijnen, waarbij hij twee zuilen in een tempel sloopt, waardoor het geheel instort.

Met de zuilen van Herakles worden waarschijnlijk de bergen Djebel Musa bij Ceuta en de kaap van Gibraltar bedoeld. Op een kaart van Ptolemeus (100-178 na Chr) staan er bij Ceuta en Gibraltar daadwerkelijk pilaren. Overigens gaat het bij de zuilen van Herakles volgens de mythe eigenlijk om Atlas, want de mythe rept over één van de werken van Herakles, namelijk om de gouden appels te stelen van de Hesperiden (dochters van Atlas, die de tuin van Hera onderhielden). De titaan Atlas werd bij Homerus beschouwd als zetelend op de berg Atlas in het verre westen, die daar de hemel draagt op zijn schouders. In het verhaal ontheft Herakles nu Atlas van zijn zware taak, waardoor deze titaan de diefstal kan gaan plegen.*
Is het nu zo, dat de Feniciërs wellicht de Griekse benaming van de Grieken als zuilen van Melqart overnamen, of andersom, dat de Grieken een Fenicische naamgeving overnamen?

Via Philo van Byblos kennen we de Fenicische geschiedenis van Sanchuniathon, die als een van de vroegste mensen Ousoos noemt, die te Tyrus twee gedenktekens oprichtte. Sanchuniathon leefde in de 14e eeuw v.C (als hij werkelijk heeft bestaan) en Philo vertaalde de Fenicische tekst in de 1e eeuw na Chr. Van wie stamt de overlevering werkelijk af?

Van de mythe definitief naar de tastbare steen: Koning Salomo laat in de 10e eeuw v.C door Fenicische handelslieden een tempel bouwen, waarschijnlijk naar het voorbeeld van de tempel van Melqart te Tyrus. Voor zijn tempel bij de ingang staan twee zuilen, die Jachin en Boas worden genoemd. Herodotos beschrijft vijf eeuwen later de zuilen van de tempel van Melqart als volgt (I,2):
...... Ik heb deze ook gezien: rijk voorzien van alle mogelijke wijgeschenken en er waren daarin twee zuilen, een van zuiver goud en de andere van smaragdsteen, die des nachts een geweldig licht uitstraalde.”

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
* Er zijn ook andere versies van o.a. Strabo en Diodorus.







Nu is het verleidelijk om met de hiervoor vermelde gegevens in één keer de verbinding naar de Zuilen van Melqart te leggen. Het ligt zo voor de hand. Toch moeten we daar voorzichtig mee zijn. Bij Griekse tempels komt het fenomeen van de twee hoekzuilen bijvoorbeeld niet of nauwelijks voor, terwijl zij toch vooral met deze mythe schijnen te zijn komen aandragen.
Voor de diepere betekenis van de zuilen of bergen moeten we wellicht verder teruggaan in de tijd. Bij de Egyptenaren hebben we het fenomeen van de obelisken. Egypte bestond in feite uit twee koninkrijken: boven-Egypte en beneden-Egypte. In elk dier hoofdsteden stond een grote obelisk. De obelisken van Memphis en Thebe stonden voor het opgaan in een nieuwe wereld. Ditzelfde idee lijkt terug te komen bij de straat van Gibraltar, waar de zeelieden ook een nieuwe wereld en een nieuwe zee ingingen. Gezien de nauwe verbindingen tussen Fenicië en Egypte is het niet zo gek deze relatie hier te aan te brengen.

Er is ook een andere invalshoek te maken met de godheid Melqart als centrale figuur.
Tussen de goden van het oude Nabije Oosten, die stierven en weer tot leven kwamen, figureert vooral Melqart, de koning van de stad, de heer van Tyrus. Zijn dood en heropstanding werd gevierd door de Tyriërs. Volgens Menander van Ephesus (via Josephus Ant.Iud.VIII 5,3) begonnen tijdens de regering van Hiram I (970-936 v.C) de inwoners van Tyrus zijn feestdag te herdenken in de maand “peritius” (februari/maart). Met de koloniale expansie van Tyrus verhuisde ook de mythe van Melqart mee naar het westen. Zo kwam een versie van dit verhaal ook aan in Spanje. Sallustius (1e eeuw v.C) heeft het over de Aphri en in dit verband noemt hij het graf van de god in de tempel te Gades. Pausanius (IX 4,6) schijnt ook te verwijzen naar de viering van de dood en de wederopstanding te Gades. Tijdens die festiviteiten moesten de vreemdelingen de stad verlaten en een afbeelding van de godheid gezeten naast of op een hippocamp werd verbrand.








Tijdens het feest van Melqart te Gadir zongen de mensen liederen ter zijner ere. Philostratus (Vita Apol.V 4) brengt dat ertoe te beweren, dat de inwoners van Gades de enigen ter wereld zijn, die de dood in gezangen vieren.

De Feniciërs moeten enige verhalen omtrent het leven van Melqart hebben opgeschreven. Zijn identificatie met Herakles, of misschien beter, de identificatie van Herakles met Melqart wijst op de werken en reizen. Niets daarvan is bewaard gebleven, zelfs niet bij de klassieke schrijvers. Een directe link tussen de werken van de Griekse held en de Fenicische mythe lijkt dus niet aanwezig te zijn.
Toch wijst Yu.B.Tsirkin in zijn artikel “The Labours, Death and Ressurection of Melqart as depicted on the Gates of the Gades’ Herakleion” (RSF 1981) op een mogelijke aanwijzing. Silius Italicus (III 32-44) beschrijft namelijk de poorten (van de tempel) te Gades en vermeldt de afbeeldingen daarop:
- Hydra van Lerna met gesnoeide slangen;
- het gewurgde hoofd van de Nemeïsche leeuw;
- de wachter (Cerberus) van de Styx, die de doden schrik aanjaagt door zijn wilde blaffen, tierend in zijn ketenen, als hij uit zijn eeuwige kelder wordt gesleept;
- Megaera;
- Thracische paarden, die mensenvlees eten;
- de wilde beer van Erymanthus;
- de geweien van de koperpotige hinden;
- het kind van het Libysche land (Antaeus);
- de centauren (half mens, half paard);
- de rivier Acarnania (Achelons met één hoorn);
- de berg Oeta in vuurgloed.

Als we er vanuit mogen gaan, dat Silius Italicus niet alles uit zijn duim heeft gezogen, dan zou Melqart heel wat mythische dieren geknecht hebben, een rol spelen in de gang naar de onderwereld en symbool kunnen staan voor diverse natuurlijke gegevens als bergen en rivieren.


Sancti Petri







Maar er is meer en daar hecht ik nog meer geloof aan. Silius Italicus beschrijft verder een ander gezicht (of afbeelding op die poorten?) en wel de werking van de zee. Nereus en Neptunes worden erbij gehaald om de furieuze werking van eb en vloed rond Gadir te beschrijven. Ook Strabo verhaalt hierover. En dat is veel woester dan in de Middellandse zee voorkomt. Er opent zich een nieuwe wereld!

De combinatie van tempelzuilen, de poorten van de tempel op Sancti Petri, de bergen Gibraltar (Calpe) en mogelijk Dj.Musa of Monte Hacho (Abyla), de identificatie Melqart/Herakles, het zeepaard, de beschrijving van de oceaan, de rivier van de doden etc etc maakt, dat we inderdaad wellicht van de zuilen van Melqart kunnen spreken. Een 100% sluitende bewijsvoering ontbreekt echter. Ook de klassieke overleveringen van de zuil van rook en die van vuur en de holle zuil met alle relaties van dien naar de bergen aan de straat van Gibraltar kunnen dat niet ten volle brengen.


Straat van Gibraltar
 
 








Klassieke overleveringen:
-------------------------------
Deze zijn bepaald niet eenduidig en veelal tegenstrijdig.

De oudste klassieke vermeldingen van de Zuilen zijn nogal vaag, omdat men deze wereld niet echt goed kende. De Zuilen fungeren meer als ijkingspunt.
Herodotos is daar een goed voorbeeld van:
I, 202: “... Want de gehele zee, die door de Grieken wordt bevaren en de zogenaamde Atlantische zee buiten de Zuilen en de Rode Zee zijn eigen één zee.” Eigenlijk een zeer moderne opvatting!
II, 33: ... De Kelten nu wonen buiten de zuilen van Héraklès en grenzen aan de Kynesiërs, die van alle in Europa wonenden het verst naar het westen wonen.” De Algarve komt in beeld.
IV, 8: .... Geryonès echter woonde buiten de Pontos en wel op het door de Grieken Erytheia genoemde eiland bij Gadeira buiten de zuilen van Héraklès aan de Okeanos.” Al snel belanden we in de wereld van legendes en mythen.
IV, 42: ... zodat ze na verloop van twee jaren in het derde jaar de Zuilen van Héraklès omvoeren en weer in Egypte kwamen.” Dit is een fragment van de reis van Feniciërs rond Afrika t.t.v.Necho.
IV, 185: Tot en met die Atlanten kan ik de namen opsommen van de mensen, die in de zandstrook wonen, maar verder niets meer. In elk geval loopt de strook tot de Zuilen van Héraklès en daar nog voorbij.” De Sahara kan hij niet goed plaatsen.
Herodotos gaat niet echt in op de Zuilen zelf, maar Heracles wordt er wel standaard aan gekoppeld.




Sommige klassieke schrijvers signaleren naast het ijkingspunt ook gebeurtenissen en omstandigheden bij en omtrent de Zuilen:

Appianus:
Spain 2.57 in the time of Mummius and the Lusitanians under Caucaenus.
“…. And near the Pillars of Hercules they crossed over the ocean and some of them overran a part of Africa….” (c.153 BC).
Preface 1: “… Then entering the Mediterranean by the Pillars of Hercules….”
Mithridatic Wars 93: “…. They dominated now not only the Eastern waters, but the whole Mediterranean to the Pillars of Heracles.” (time of the Pirates/Pompeius).

Polybius:
2,1: “… stak bij de Zuilen van Herakles over en begon de macht over Spanje voor de Carthagers te veroveren.” (Veldtocht Hamilcar Barcas in 238/7 v.C).

3,37: Opdeling bewoonde wereld in drie delen, waarbij de zuilen van Herakles een belangrijk ijkingspunt is.

3,39: Betreft de afstanden van de Zuilen naar de Pyreneeën (=8000 stadiën), naar Carthago-nova (=3000 stadiën).

10,7: “... Mago hield zich op aan deze kant van de Zuilen van Herakles in het gebied van de Koniërs (begintijd Scipio Africanus in Sapnje).

10,40: “... de grootste en mooiste gebieden van Noord-Afrika canaf de altaren van Filainos to aan de Zuilen van Herakles in de macht van zijn vaderland gebracht...” (Dit gaar over Scipio Africanus, maar zover is het nog niet).

16,29: “... want de straat bij de Zuilen van Herakles is vele malen breder dan die bij de Hellespont. De eerstgenoemde straat is zestig stadiën breed en die bij de Abydos twee.....
.... Maar de zee-engte bij de Zuilen van Herakles wordt slechts zelden en dan nog door weinig mensen gebruikt, omdat er geen regelmatig contact is tussen de volkeren, die aan de punt van respectievelijk Europa en Afrika wonen en omdat men onbekend is met de Buiten-Oceaan.”
(vergelijking met de zeestraat van Abydos).




De volgende klassieke schrijvers gaan meer in op het karakter en uiterlijk van de Zuilen:

Het idee van de twee eilanden:
Euctemon (5e eeuw v.C) komt daar als eerste mee, waarin hij gevolgd wordt door Artemidorus (late 2e eeuw v.C). Zij worden geciteerd door Strabo (Geography III 5,3):
Close to the Pillars there are two isles, one of which they call Hera’s Island; moreover there are some who call these isles the Pillars.”

Strabo (Geography III 5,5):
“…… Again, some have supposed that Calpe and Abilyx are the Pillars, Abulyx being that mountain in Libya opposite Calpe which is situated, according to Erastosthenes, in Metagonium, country of a nomadic tribe; while others have supposed that the isles near each mountain, one of which they call Hera’s Island, are the Pillars. Artemidorus speaks of Hera’s Island and her temple, and he says there is a second isle, yet he does not speak of Mount Abilyx or of a Metagonian tribe.”
Kan hier de relatie Aštarte-Hera-Juno een rol spelen?
Strabo noemt de zuidelijke zuil Mons Abilyx. De zeestraat is volgens hem slechts 60 stadiën breed en bij Abilê maakt hij gewag van een monument voor de zeven broers. De lengte van de zeestraat bedraagt volgens hem 120 stadiën. De berg Abilê is vergeven van wilde dieren en hoge bomen. De breedte van de zeestraat is gemeten bij Elephas, maar waar ligt dat? Is dat Benzu, waar zoveel ankers en amforen zijn gevonden?

Avienus (Ora Maritima 350-369) volgt deze gedachtengang van de twee eilanden en noemt ook Abila. Hij toont daarbij de Fenicisch/Punische oorsprong van de naam aan.
In werkelijk zijn er ook twee eilanden bij de kapen. Paloma in Spanje en Perejil in Marroko.

Het lijkt dus allemaal duidelijk te zijn met die twee eilanden, maar dat is het niet, want Strabo gaat in zijn verdere berichtgeving voor verwarring zorgen:
“ ... Calpe, the mountain near the Pillars” > Calpe is dus niet een zuil!
“ … those pillars which are in the temple of Heracles at Gades to the Pillars of Heracles is less reasonable …” > Zijn er nu vier verschillende zuilen??
“ I mean Calpe, which, although its circumference is not great, rises to so great a height and is so steep that from a distance it looks like an island.” > De zuilen liggen kennelijk geisoleerd van het vasteland en lijken daarom eilanden! De zuilen zijn dus schiereilanden.

De zuidelijke zuil wordt dus mogelijk gevormd door de Djebel Musa (842 m). De Romeinen noemen dit Ad Abilem.
Ptolemeus (Geography IV 3,4 + 3,7) distinguishes Ad Septem Fratres (lengte 7 graden 40 minuten, breedte 35 graden 50 minuten) from the Pillar of Abila (lengte 7 graden, breedte 35 graden 40 minuten) locating the latter to the SE of Ceuta.

The Itinerarium Antoni makes a distinction between the town Ad Septem Fratres (Ceuta) and the Pillar (monte del Hacko) situated NE of the town.

Plinius noemt in dit verband (III 4) de drempel van de Middellandse zee.
Waar de engte het smalste is, versperren aan weerskanten hoge bergen de doorgang, de Abila in Afrika, in Europa de Calpe, de grenspalen van de werken van Hercules. Daarom noemen de inheemse volken dit de zuilen van deze god en ze geloven, dat dit gebergte eerst moest worden doorgestoken en daarna de zeeën heeft binnengelaten, die tevoren waren buitengesloten, en dit heeft vervolgens de aanblik van de natuur ingrijpend veranderd.”

Pomponius Mela (I 27) noemt ook beide kapen:
Darauf folgt ein sehr hoher Berg, der dem, den Spanien auf der Gegenseite aufsteigen lässt, gegenüber liegt: Dieser heisst Abila, jener Kalpe, beide zusammen Säulen des Herakles.”
Pomponius Mela komt ook bij Abila met de sage, dat Hercules de bergen hier gescheiden kan hebben. Hij vervolgt in boek I,28: “Voor de verdere rest is de omgeving onbelangrijk en er valt nauwelijks iets beroemds te ontdekken. Het wordt door kleine steden bevolkt, laat kleine rivieren in zee uitmonden en is eerder door de bodemgesteldheid en door de mensen van belang. Door de slapheid van de bevolking is dit gebied onberoemd.” Mela heeft geen al te hoge dunk van de streek,maar hij voegt er nog een eigenaardigheid aan toe. De zuidelijke zuil bestaat eigenlijk uit zeven sterk op elkaar gelijkende bergen, die daarom de zeven broers worden genoemd.

Dan is er nog een klassieke benaming van de “prom. Abilyce”=”Herculea Columna Libyae”, maar dit is niet de Djebel Musa, maar eerder “Acho Ceuti”.
Dit sluit aan bij de oprmerking van Ps.Skylax: “the low pillar is in Libya and the high one lies in Europe. They are separated from each other by a day-long voyage.” Inderdaad is de rots van Gibraltar meer dan 400 meter hoog en de Monte Hacho bij Ceuta slechts wat meer dan 100 meter.





De Djebel Musa lijkt een rol te spelen in het verhaal van Moses en zijn dienaar Joshua bij de samenvoeging van de twee zeeën. Deze legenda is opgenomen in de Qur’an en wordt geïdentificeerd met de straat van Gibraltar. Abu ḥamid al Garnaṭi (1180-1169/70 na Chr) was een Andalusische cosmograaf en reiziger en hij plaatst de rots van Moses te Ceuta (Sabta): “In deze stad is de rots, waar Moses aankwam en waar Joshua de geroosterde vis vergat ....”
De Griekse en Latijnse schrijvers uit de oudheid zien de Djebel Musa als een pilaar van Herakles en noemen die Abila.

Ps.Skylax hanteert echter een oudere naam: Apini. Dit is terug te voeren op Abini, ofwel het Fenicische ’ b n = steen of gedenksteen.

Orosius vermeldt omstreeks 414 na Chr. de straat van Gibraltar als volgt: “fretum Gaditanum quod inter Habennae et Calpis duo contrario sibi promuntaria coartatur.” = the straits, which narrow between the two opposite promontories of Abenna and Calpe.
            |-> Abenna   |-> Calpe

Eustathius in de Paraphrase of Dionysius Periegetes: “as for the Libyan (Pillar) it is called Abenna (Αβεννα) by Barbarians, but Huntress in Greek.”

Philostratus (geb.170 na Chr) gebruikt ook deze namen in zijn boek : “Het leven van Apollonius van Tyana” (V,1): “the extremity of Libya, which bears the name Abinna.”
(Ονομα δέ αΰτη Άβίννα).
De verwisseling van de n naar de l komt ook voor in de Fenicische en Berberdialecten, waardoor Abil ten tonele verschijnt. Volgens Strabo voegt Eratosthenes na Apina (Απινι) er nog wat aan toe met de naam Abiluka (Άβίλυκα). Deze toevoeging staat voor vouw en baai. Gecombineerd krijg je dan de steen van de baai. De oorspronkelijke waarschijnlijk Fenicische naam van de Djebel Musa is dus gewoon steen of gedenksteen. Die laatste mogelijkheid komt vooral in beeld, omdat op de top van de Djebel Musa resten zijn gevonden van een nog niet geïdentificeerd heiligdom.
De baai doet denken aan Benzu, dat door Ptolemeus Exilissa (Eξίλισσα) genoemd kan zijn. In het Fenicisch zou dit ḥeq-še-‘Elišša kunnen zijn (=baai van Elissa).

Rest nog een enkel woord over het eilandje Perejil, dat V.Bérard gelijk stelt aan het mythische eiland van Ogygia, waar Calypso, de dochter van Atlas, Odysseus zeven jaren wist te vermaken. Het zal eerder de rol van heiligdom voor de passerende zeevaarders vervuld hebben. Ongeveer net zoiets als Gorham’s cave aan de overkant te Gibraltar.




Diodoros verzamelt eigenlijk legenden en daarnaast alle meningen, die hij bij anderen is tegen gekomen:

IV 18.1: ... And after Heracles had visited a large part of Libya he arrived at the ocean near Gadeira, where he set up pillars on each of the two continents.

IV 18.4: But since we have mentioned the pillars of Heracles, we deem it to be appropriate to set forth the facts concerning them. When Heracles arrived at the farthest points of the continents of Libya and Europa which lie upon the ocean, he decided to set up these pillars to commemorate his campaign. And since he wished to leave upon the ocean a monument which would he had in everlasting remembrance, he built out both the promontories, they say, to a great distance; consequently, whereas before that time a great space had stood between them, he now narrowed the passage, in order that by making it shallow and narrow he might prevent the great sea-monsters from passing out of the ocean into inner sea, and that at the same time the fame of their builder might be held in everlasting remembrance by reason of the magnitude of the structures. Some authorities, however, say just the opposite, namely, that the two continents were originally joined and that he cut a passage between them, and that by opening the passage he brought it about that the ocean was mingled with our sea. On this question, however, it will be possible for every man to think as he may please.”

V 5: In telling stories of the following sort about the founding of Gades, the Gaditanians recall a certain oracle, which was actually given, they say, to the Tyrians, ordering them to send a colony to the Pillars of Heracles: The men who were sent for the sake of spying out the region, so the story goes, believed, when they got near to the strait of Calpe, that the two capes which formed the strait were the ends of the inhabited world and of Heracles’ expedition and that the capes themselves were what the oracle called “Pillars”; and they therefore landed at a place inside the narrows, namely, where the city of the Exitanians now is; and they offered sacrifice, but since the sacrifices did not prove favourable they turned homeward again; but the men who were sent at a later period, went on outside the strait, about fifteen hundred stadia, to an island sacred to Heracles, situated near the city of Onoba in Iberia, and believing that this was where the Pillars were they offered sacrifice to the god, but since again the sacrifices did not prove favourable they went back home; but the men who arrived on the third expedition founded Gades, and placed the temple in the eastern part of the island, but the city in the eastern (western!). For this reason some are of the opinion that the capes at the strait are the Pillars; other, Gades; and others, that they lie on ahead still farther outside the strait than Gades. Again, some have supposed that Calpe and Abilyx are the Pillars, Abilyx being that mountain in Libya opposite Calpe which is situated, according to Eratosthenes, in Metagonium, country of a nomadic tribe; while others have supposed that the isles near each mountain, one of which they call Hera’s island, are the Pillars. Artimedorus speaks of Hera’s island and her temple, and he says there is a second isle, yet he does not speak of Mount Abilyx or of a Metagonian tribe. There are some who transfer hither both the Planctae and the Symplegades, because they believe there rocks to be the pillars which Pindar call the “gates of Gades” when he asserts that they are the farthermost limits reached by Hercles. And Dicaearchus, too, and Eratosthenes and Polybius and most of the Greeks represent the Pillars in the neighbourhood of the strait. But the Iberians and Libyans say that the Pillars are in Gades, for the regions in the neighbourhood of the straint in no respect, they say, resemble pillars. Others say that it is the bronze pillars of eight cubits in the temple of Heracles in Gades, whereon is inscribed the expense incurred in the construction of the temple, that are called the Pillars; and those people who have ended their voyage with visiting these pillars and sacrificing to Heracles have had it noisily spread abroad that this is the end of both land and sea. Poseidonius too, believes this to be most plausible account of the matter, but that the oracle and the many expeditions from Tyre are a Phoenician lie. Now, concerning the expeditions, what could one affirm with confidence as to their falsity of the trustworthiness when neither of the two opinions is contrary to reason? But to deny that the isles or the mountains resemble pillars, and to search for the limits of the inhabited world or of the expedition of Heracles at Pillars that were properly so called, is indeed a sensible thing to do; for it was a custom in early times to set up landmarks like that.”

Overzicht in chronologische volgorde:
naam
tijd
opmerkingen
Herodotus
5e
algemeen
Euctemon
5e
2 eilanden Hera
Ps.Skylax
4e
Lage pilaar Libya, hoge pilaar Europa
Eratosthenes
3e
Apini + Abiluka
Artimedorus
2e
2 eilanden Hera
Polybius
2e
algemeen
Plinius
1e
Algemeen
Diodoros
1e
Alle meningen/Calpe+Abilyx/planctae+ Symplegades/ Gades/ gewoonte land’marks’
Strabo
1e/1e AD
Pilaren met 2 eilanden/schiereiland/Hera/Abilyx
Pomponius Mela
1e AD
Abila + Kalpe
Ptolemeus
2e AD
Ad Septem Fratres + pilaar Abila
Philostratus
2e AD
Abinna
Itinerarium Antonini
3e AD
Ad Septem Fratres + pilaar Monte del Hacko
Peutinger tafel
3/4e AD

Avienus
4e AD
Abila (geeft Fenicische oorsprong weer)
Eustathius
4e AD
Abenna ofwel de jageres
Orosius
5e AD
Habennae + Calpis






--------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Conclusie:
De Grieken verzinnen een heleboel verhalen omtrent de zuilen, die voor het merendeel verzinsels zijn. De vermoedelijke werkelijkheid zal heel eenvoudig kunnen zijn. De Feniciërs kwamen bij de straat van Gibraltar aan en realiseerden zich, dat ze toch wel in een wat andere wereld en nog meer in een andere zee gingen belanden. Het lag voor de hand, dat ze aan weerszijden van de straat een gedenkteken, grenspaal of baken hebben opgericht. Waar precies is niet te zeggen. De rots van Gibraltar en de Monte Hacko bij Ceuta liggen voor de hand, maar het kan in een wellicht wat later stadium ook op de eilandjes en/of de Djebel Moussa en/of Tarifa gebeurd zijn.
In dit verband is een inscriptie van belang. KAI 78.4/6 van overigens een geheel andere plek maakt nu juist gewag van zo’n gedenkteken als baken:
MnṢbt pslt...[h]’ ’bn ’rkt bkrš b‘lḥmn pny mb’šmš wṢd’ mṢ’ šmš
A sculpted stele, being a tall stone bearing the figure of Baal-hammon, his face to the West and his back to the East.
’bn = steen!
Dit lijkt heel toepasselijk voor de kapen bij de zeestraat, temeer, daar de Griekse en Latijnse namen voor Ceuta spreken over Abinna, Habennae, Abenna en dat verwijst naar het Fenicische ’bn.  
Tot zover heeft het nog niets te maken met de Zuilen van Herakles. Dit is waarschijnlijk wel terug te voeren op de twee zuilen van de tempel van Melqart bij Gadir, waar de zeelui na de geslaagde overtocht een offer brachten. Deze zuilen van Melqart werden door de Grieken de Zuilen van Herakles genoemd en verplaatsten ze voor het gemak maar meteen naar de kapen aan de zeestraat. Dat was nog net in hun gezichtsveld. Zo gemakkelijk kwamen de Grieken niet in het gebied van de Atlantische oceaan. Bovendien sloot het prachtig aan op hun legende over Herakles & Atlas.

Enige literatuur:
Boek 282: ITINERARIA PHOENICIA. Edward Lipinski. Orientalia Lovaniensia Analecta nr 127. Studia Phoenicia XVIII. Uitgeverij Peeters en Departement Oosterse Studies. Leuven – Paris – Dudley, MA 2004. Een soort reisverslag langs de vele kusten van de Middellandse zee en de Atlantische oceaan.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Boek 220: 220.PLINIUS De Wereld. Naturalis historia. Vertaald door Joost van Gelder; Mark Nieuwenhuis en Ton Peters. Atheneum – Polak & van Gennep. Amsterdam 2004.
Boek 437: 437.POMPONIUS MELA Kreuzfahrt durch die Alte Welt. De chorographia libri tres. Kai Bodersen. Wissenschaftliche Buchgesellschaft Darmstadt. 1994.
Map 171: Map 171 Strabo- volledige inhoudsopgave- mijn gegevens over Strabo- inhoud boek 434 Strabon Géographie, Germaine Aujac, Paris 1969 Met uittreksel + kaarten- uitdraai LucusCurtius Strabo’s Geography book XVII Chapter 3.
Map 36.6 RIVISTA DI STUDI FENICI 1981, vol IX 1 ‑The Labours, Death and  Resurrection of Melqart as Depicted on the Gates of the Gades' Herakleion Yu.B.Tsirkin.
Map 80.15 The Pillars of the Phoenicians A suggested Historical Origin for The Legend of The Pillars of Hercules William Serfaty 1.Mythology (Fiction) 2.Historical Origin 3.Traders 4.The Spiritual Significance of the Concept of the Pillars 5.The Western Pillars 6.Enforcement of the Warning.
Map 86.22  Islote de Sancti Petri con el templo de Melkart, Principal.